Leviticus 6:17

De wet voor het graanoffer

Het graanoffer is weer direct verbonden met het brandoffer. In Leviticus 2 wordt over het graanoffer geschreven hoe het moet worden aangeboden en op het altaar gebracht. Hier ligt de nadruk op het eten van het graanoffer. Het is voedsel voor de priester als hij aan de Heer Jezus denkt als de ware Mens (meelbloem), Die op aarde alles door de Heilige Geest (olie) heeft gedaan en zo tot een aangename geur voor God is geweest (wierook).

In overdrachtelijke zin betekent ‘eten’ dat we iets geestelijk tot ons nemen, zodat ons hart erdoor gevuld wordt en ons geestelijk leven erdoor gevormd wordt. Door dit ‘eetvoorschrift’ geeft de HEERE aan dat alle priesters hetzelfde voedsel zullen nuttigen. Zo zullen ze allemaal op dezelfde wijze gevormd worden en over alle dingen op dezelfde wijze leren oordelen. Dit geldt ook voor ons. Als er ‘priesters’ zijn die zich met de wereld voeden, zal dat een negatief effect hebben op de priesterdienst. Als wij als priesters ons echter allemaal met de Heer Jezus als het ware graanoffer voeden, zullen we op Hem gaan lijken en ons leven leiden tot eer van God.

Een zoon van Aäron stelt een gelovige voor die zich bewust is van het zoonschap van God (Ef 1:5) en daar ook naar leeft. Hij heeft kennis van Gods gedachten over dé Zoon, over Wie Hij op aarde is geweest. Hij en andere zonen eten van wat overgebleven is van het graanoffer. Dat gebeurt op “de heilige plaats”. Een heilige plaats is een plaats waar het natuurlijke denken en handelen geen ruimte krijgt omdat alles gericht is op God en Zijn waardering van Zijn Zoon. Die heilige plaats is “in de voorhof van de tent der samenkomst”. Daar staat het koperen brandofferaltaar, een beeld van de tafel van de Heer.

“Al wat mannelijk is onder de zonen van Aäron” (Lv 6:18) lijkt dubbel. Een zoon is toch per definitie mannelijk? Hieruit blijkt dat iemand een positie kan hebben, een ‘zoon’ kan zijn, maar toch geestelijk niet rijp, niet ‘mannelijk’ is om zich met de Heer Jezus zo bezig te houden, dat hij zich ermee kan voeden. De zonen van Aäron krijgen een aandeel in wat God “Mijn vuuroffers” noemt. Het offer is voor God, wat wil zeggen dat de Heer Jezus Zijn leven op aarde heeft geleefd voor God. God heeft daarvan genoten. Wij, als priesters, mogen daarvan meegenieten.

Van het graanoffer dat als vuuroffer wordt geofferd, gaat een heiligende werking uit: “Al wie het aanraakt, zal heilig worden.” Alles wat met de Heer Jezus in verbinding komt, is afgezonderd voor God. Waar de Heer Jezus aanwezig is, wordt wat in Zijn onmiddellijke nabijheid is, door Zijn tegenwoordigheid gekenmerkt. God bepaalt alles naar de waarde die Zijn Zoon voor Hem heeft.

Het gaat hier alleen over een uiterlijke heiliging (vgl. 1Ko 7:14). Het wil niet zeggen dat waar Hij is en Zijn aanwezigheid alles kenmerkt, dat ook eeuwig leven betekent voor allen die met Hem in aanraking komen. Dat kunnen we bijvoorbeeld duidelijk opmerken als we de evangeliën lezen.

Copyright information for DutKingComments