Leviticus 6:26

De wet voor het zondoffer

Na de wet voor het graanoffer komt niet, zoals bij de beschrijving van de offers in Leviticus 1-5, de wet voor het dankoffer, maar volgt eerst de wet voor het zondoffer. De nadruk ligt ook hier weer op het eten ervan door de priester.

Het eerste wat in de wet voor het zondoffer door de HEERE wordt gezegd, is dat het zondoffer moet worden gebracht op de plaats van het brandoffer. Dat wijst er direct al op dat wie een zondoffer moet brengen, tevens mag zien dat de Heer Jezus ook het brandoffer is. We komen in het besef dat wij het oordeel hebben verdiend vanwege de zonde die we hebben begaan en dat de Heer Jezus dat oordeel is ingegaan om ons ervan te bevrijden. Daarbij komen we tegelijk ook in het besef dat de Heer Jezus in datzelfde werk God heeft verheerlijkt en dat wij op grond daarvan aangenaam gemaakt zijn. Hoe veelzijdig en groot is het wonder van Zijn werk! Het is inderdaad “allerheiligst”.

Bij het zondoffer gaat het om zonden. Iemand heeft gezondigd en komt met een zondoffer bij de priester, die het offert en eet. Het brengen van een zondoffer spreekt van belijdenis, het zich in Gods tegenwoordigheid – “op de heilige plaats” (Lv 6:26) – bewust zijn dat de Heer Jezus voor die zonde heeft moeten sterven. Het eten van het zondoffer betekent het zich een maken met de zonde die de ander heeft begaan.

Wijzen op de zonde die een ander heeft begaan, is één ding; je ermee vereenzelvigen is nog iets anders. Het is het besef dat het ook mij had kunnen gebeuren. Ik ben in geen enkel opzicht beter (Jb 33:6; Gl 6:1). Dat belijden ook Ezra en Daniël, ieder in hoofdstuk 9 van het naar hen genoemde boek (Ea 9:1-15; Dn 9:1-19). Zij hebben het zondoffer gegeten. Zelf zijn ze onschuldig aan de toestand van het volk, maar ze maken zich er een mee en belijden de zonden van het volk als de hunne. Dat is het eten van het zondoffer.

Eten is de meest volmaakte eenmaking van de priester met het offerdier dat de zonde van de offeraar voorstelt. Christus is altijd tegelijk de Priester en het Slachtoffer. De handeling van de priester als hij het zondoffer eet, stelt ons voor hoe Christus de zonde tot de Zijne heeft gemaakt. Dit eten van het offer toont ons het hart van Christus Die, als wij zondigen, onze zaak tot de Zijne maakt.

De priester heeft de zonde niet bedreven. Integendeel, hij heeft er verzoening voor gedaan door het bloed dat hij gesprenkeld heeft. Toch vereenzelvigt hij zich er volledig mee. Zo heeft ook Christus ons de meest volmaakte troost bereid. Hijzelf Die onberispelijk is en Die verzoening heeft bewerkt, heeft Zich een gemaakt met al onze zonden.

Nu is Hij, omdat Zijn ene offerande eens voor altijd is geschied, als Voorspraak bij de Vader werkzaam in geval er bij ons sprake is van zonde. Hij is werkzaam in verband met gemeenschap, niet met verzoening. Er is niets meer te doen wat offeren of bloedstorting betreft. Dat werk is volkomen verricht. Op grond van dat werk doet Hij nu Zijn dienst als Voorspraak.

Van het zondoffer gaat een heiligende werking uit. Alles waarmee het in aanraking komt, wordt heilig. Het werk van de Heer Jezus voor de zonde is volkomen in zijn uitwerking. Niets in Zijn hele werk draagt zozeer het karakter van absolute heiligheid, van een volkomen en volmaakte afzondering voor God, als Zijn dragen van de zonde. Dat God Hem, de Zoon van Zijn liefde, heeft geoordeeld als Hij tot zonde wordt gemaakt, is het duidelijkste bewijs hoezeer God de zonde haat. Wie dat ziet, zal een heilige afschuw krijgen van alles wat met zonde te maken heeft en willen leven in volledige heiligheid voor God.

Als bloed van het zondoffer op een kledingstuk komt, moet het kledingstuk met water worden gewassen (Lv 6:27). Dat ziet op de krachtdadige werking van het bloed op mijn gedrag zoals dat door anderen waar te nemen is. Als ik mij plotseling weer de betekenis van het bloed van Christus realiseer, Die voor mij tot zonde is gemaakt, zal dat invloed hebben op mijn leven. Er zal meer nederigheid in mijn leven gezien worden. Het water van het Woord zal mijn leven reinigen van dingen die met nederigheid in strijd zijn.

Het vlees van het zondoffer moet, om het te kunnen eten, eerst gekookt worden. Dat kan gebeuren in een aarden of in een koperen pot of vat. Een aarden vat stelt ons lichaam voor (2Ko 4:7). Dat moet, als instrument dat door de zonde is gebruikt, verbroken worden. Niets van wat de mens van nature is, mag verbonden worden aan het werk van de Heer Jezus. Het koperen vat spreekt van wat wij geworden zijn nadat we tot geloof gekomen zijn. Koper spreekt van de gerechtigheid van God. Door de zonde is daar een smet op gekomen. Er moet reiniging van het vat plaatsvinden. Schuren en met water spoelen spreekt van de reiniging door het Woord van God (Ef 5:26).

Als de gezalfde priester of het volk heeft gezondigd (Lv 4:6; 17), wordt het bloed van een zondoffer in de tent der samenkomst gebracht (Lv 6:30). In dat geval is er niemand die het zondoffer kan eten, want allen zijn schuldig en daardoor ongeschikt om het te eten.

Copyright information for DutKingComments