Leviticus 7:15-18

De wet voor het dankoffer

Bij de beschrijving van het dankoffer in Leviticus 3 gaat het vooral om de verbinding met het altaar. De toepassing daarvan voor ons vinden we bij uitstek in het avondmaal aan de tafel van de Heer. Het dankoffer is een gemeenschapsoffer, wat voor ons wordt voorgesteld in de tafel van de Heer (1Ko 10:15-21). Er zijn echter ook andere gelegenheden waar gelovigen met elkaar gemeenschap hebben. Telkens wanneer ze, om wat voor reden ook, bij elkaar komen, hebben ze gemeenschap met elkaar. God wil daar graag bij zijn. Gemeenschap als gelovigen onder elkaar is alleen mogelijk en goed als God erbij kan en mag zijn.

Het dankoffer is een feestoffer (Ps 118:27). Iemand die blij is, kan spontaan een lofoffer brengen. Hij kan een dier slachten en feestvieren. De oudste zoon in Lukas 15 wil dat ook. Maar hij wil alleen met zijn vrienden feestvieren, zonder zijn vader (Lk 15:29). Dat kan geen feest zijn. Onze vreugde en blijdschap zijn altijd gegrond op het werk van de Heer Jezus, en dat is ook wat God verheugt.

Bij dit lofoffer moet ook een graanoffer worden gebracht. Als wij God danken voor het werk van de Heer Jezus aan het kruis, is het onmogelijk om voorbij te gaan aan Zijn volmaakte leven tot aan het kruis. Ook daarover willen we God graag vertellen, Hem dat offeren.

Er wordt ook gezuurd brood gebracht (Lv 7:13). Dat kan niet spreken van de Heer Jezus. Zuurdeeg spreekt van zonde en in Hem is geen zonde. In ons is wel zuurdeeg. De zonde is nog in ons. Die koeken spreken ervan dat wij komen in het besef dat de zonde nog in ons is (1Jh 1:8), hoewel de zonde geen heerschappij meer over ons mag en hoeft te hebben. We moeten ons er dood voor houden. Dat doen we als we beseffen dat Hij de zonde van zijn kracht heeft beroofd (Rm 6:6-11).

Lv 7:14 toont aan dat God het eerst Zijn deel moet krijgen, voordat wij met anderen delen. Het is een deel dat Hem als een hefoffer wordt aangeboden. Een hefoffer wil zeggen dat het wordt opgeheven boven al het andere uit, terwijl tegelijk daardoor ook al het andere de waarde van dit hefoffer krijgt. We kunnen dit toepassen op de Heer Jezus Die Zichzelf boven alles uit aan God heeft aangeboden. Wij bieden Hem aan God aan. Daardoor krijgt ook alles wat we verder van Hem en Zijn offer met elkaar genieten de waarde die Hij voor God heeft.

De priester die het bloed van het dankoffer sprenkelt, stelt de gelovige voor die zich bewust is dat gemeenschap op niets ander is gegrond dan op het door Christus gestorte bloed. Het bloed bepaalt hem bij de prijs die voor hem betaald is en waardoor hij nu geheel van Christus is (1Pt 1:1-2). Dit bewerkt grote dankbaarheid en blijdschap. De gelovige die dit kent, veronderstelt die dankbaarheid en blijdschap ook bij andere gelovigen en verlangt ernaar dat met zulke gelovigen te delen, daarin gemeenschap te hebben.

Het feest, het eten, moet plaatsvinden op dezelfde dag dat het offer wordt aangeboden (Lv 7:15). Dit voorschrift laat zien dat de verbinding met het altaar van groot belang is. Als het vlees de volgende dag gegeten wordt, is de gedachte aan het feit dat het offer op het altaar is gebracht, vervaagd. Dat wil God niet. Hij verwacht bij elk lofoffer de gedachte aan het kruis van Christus. Er is geen dank mogelijk zonder het kruis.

We kunnen niet teren op de beleving van gisteren. God verwacht dat we elke dag met een nieuw lofoffer bij het altaar komen. Wij mogen dagelijks de Schriften onderzoeken (Hd 17:11), want die zijn het die van de Heer Jezus getuigen (Jh 5:39). Wij merken elke morgen nieuwe barmhartigheden van de Heer op (Kl 3:22-23). Dan hébben we toch elke dag een overvloed aan redenen voor een nieuw lofoffer?

Een gelofteoffer of vrijwillig offer mag wel de volgende dag nog worden gegeten (Lv 7:16). Dit is namelijk een offer dat een duurzamer karakter heeft dan het lofoffer. Een lofoffer wordt meer spontaan gebracht. Over een gelofteoffer of vrijwillig offer is nagedacht. Wanneer we samenkomen, kan het zijn dat we meer spontaan gaan offeren naarmate de dienst vordert. Het kan ook zijn dat we in de week al met de samenkomst en het offer van de Heer Jezus bezig zijn geweest. De dankbaarheid in verbinding met het kruis werkt ook langer door.

Toch is het ook dan niet zo dat we langere tijd vooruit kunnen met wat we van de Heer Jezus hebben gezien. Dat is wat de Lv 7:17-18 ons te zeggen hebben. Er zal een groeiend verlangen zijn om meer van Hem te zien. Gedachten die blijven hangen en die we alleen maar blijven koesteren omdat we geen zin hebben om nieuwe dingen van de Heer Jezus te ontdekken, werken contraproductief. Ze worden een hindernis in ons geestelijk leven. De groei stopt. Dan moeten we onszelf en ons denken veroordelen om vrij te worden van ongerechtigheid. Zo ontstaat er ruimte voor het klaarmaken van een nieuw gelofteoffer of vrijwillig offer dat aangenaam is voor God en waarin gemeenschap met anderen kan worden beleefd. Als gemeenschapsbeoefening zich uit in vaste vormen en langs platgetreden paden, verwordt ze tot dode orthodoxie.

Aan beoefenen van gemeenschap zoals die in het deelnemen aan deze offermaaltijd wordt voorgesteld, zijn voorwaarden verbonden (Lv 7:19-21). De tafel, de uitdrukking van gemeenschap, is de tafel van de Heer en daarom heilig. De offers behoren aan God (Lv 7:20-21). De eredienst behoort aan God. Wat in onze harten omgaat tijdens de eredienst, behoort niet aan ons toe. God heeft het in onze harten gelegd, tot onze blijdschap, opdat we deelhebben aan wat het offer van Christus voor Hem betekent en aan Zijn eigen blijdschap daarover.

Daarmee mag geen onreinheid verbonden worden. Die onreinheid kan op verschillende wijze veroorzaakt worden. In de eerste plaats kan het gebeuren dat het vlees met iets onreins in aanraking is gekomen (Lv 7:19). Een toepassing daarvan is dat iemand over de persoon of het werk van de Heer Jezus verkeerde gedachten heeft. Dan is hij onrein en kan niet deelnemen aan het avondmaal, de gemeenschapsmaaltijd die wordt gehouden aan de tafel van de Heer. Hij kan pas deelnemen als hij zijn verkeerde denken over de Persoon of het werk van de Heer Jezus heeft gecorrigeerd.

Een tweede geval is dat de persoon die van het vlees wil eten, zelf onrein is (Lv 7:20). Een toepassing daarvan is dat iemand de zonde in zijn leven niet oordeelt. Van zo iemand moet worden geconstateerd dat hij niet slechts in de zonde is gevallen, maar dat hij in de zonde leeft. Als iemand de zonde in zijn leven niet veroordeelt en er ook na meerdere pogingen door anderen niet toe komt die zonde te veroordelen (Mt 18:15-20), kan hij niet deelnemen aan het avondmaal, de gemeenschapsmaaltijd die wordt gehouden aan de tafel van de Heer. Zo iemand wordt een “boze” genoemd en moet, indien hij al deelneemt aan het avondmaal, uit het midden worden weggedaan (1Ko 5:13b). Hij kan pas (weer) deelnemen als hij zijn zonde veroordeelt en belijdt voor God en mensen.

Een derde geval is dat iemand, hoewel hij zelf rein is, toch onrein is door bewust in contact te blijven met onreinheid (Lv 7:21). Een toepassing is als iemand wil deelnemen aan het avondmaal, terwijl hij deel uitmaakt van een gemeenschap waar men geen tucht over openbaar kwaad uitoefent. Men staat bijvoorbeeld ongehuwd samenwonen toe of het leven in een homoseksuele relatie en laat mensen die zo leven toe aan hun avondmaal. Wie daarmee in verbinding blijft, blijft in verbinding met het kwaad dat in die gemeenschap aanwezig is en is daardoor verontreinigd. Zo iemand kan niet deelnemen aan het avondmaal van de Heer, de gemeenschapsmaaltijd die wordt gehouden aan de tafel van de Heer. Hij kan pas deelnemen als hij zich aan dit kwaad onttrekt, wat in de praktijk betekent dat hij zich aan die gemeenschap onttrekt (2Tm 2:19-22).

Copyright information for DutKingComments