Leviticus 8:23-24

De offers voor de wijding

Voor de wijding van de zonen van Aäron worden drie offers gebracht:

1. een zondoffer (Lv 8:14),

2. een brandoffer (Lv 8:18) en

3. een wijdingsoffer (Lv 8:22).

Het wijdingsoffer is een bijzondere vorm van het dankoffer.

Op alle drie offers leggen Aäron en zijn zonen hun handen. Zoals we al vaker hebben gezien, betekent het opleggen van de handen het zich een maken met dat, waar de handen op worden gelegd. Wie priester wil zijn, moet zich een maken met het werk van de Heer Jezus.

Bij het zondoffer wil het zeggen dat ik, om priesterdienst te kunnen verrichten, me goed bewust moet zijn dat al mijn zonden overgegaan zijn op de Heer Jezus, dat Hij mijn zonden heeft gedragen en daarvoor geoordeeld is. Evenzeer mag en moet ik me bewust zijn dat ik voor God sta in al de aangenaamheid van het offer van de Heer Jezus dat Hij als brandoffer aan God heeft gebracht. Ik ontleen mijn waardigheid om priester te zijn niet aan iets in mijzelf, maar uitsluitend aan Hem.

Als ik nu als priester aan God gewijd ben, kan ik mijn taak als priester alleen toegewijd aan God volbrengen als ik zie dat de Heer Jezus de grote Priester is, Die als het ware wijdingsoffer in alles volmaakt toegewijd is aan God. Hij heeft altijd volmaakt alles gedaan wat de Vader Hem geboden heeft (Jh 6:38; Jh 10:18; Jh 14:31a).

Opmerkelijk is nog dat alle offers hier door Mozes worden gebracht. De priesters kunnen dat nog niet, ze zijn nog niet gewijd. Mozes kan dat wel. Hij heeft geen wijding nodig. Hij is een beeld van de Heer Jezus als de Leraar van de gerechtigheid.

Wat er met het zondoffer en het brandoffer gebeurt, hebben we al gezien in respectievelijk Leviticus 4 en Leviticus 1. Dat geldt ook voor het wijdingsoffer, hoewel dat niet zo uitdrukkelijk is genoemd. Het wijdingsoffer is namelijk een speciaal soort dankoffer. In Leviticus 7 wordt het in de samenvatting van de wetten op de offers toch apart vermeld, maar wel in verbinding met het dankoffer (Lv 7:37). In de Statenvertaling wordt dit offer “vuloffer” genoemd. Dat ziet op het vullen van de handen van Aäron met delen van het offer (Lv 8:27).

Het dier voor het wijdingsoffer is een ram, evenals het brandoffer. Dat wil zeggen dat onze wijding en toewijding als priesters hetzelfde karakter moeten hebben als het brandoffer. Onze wijding en toewijding moeten dezelfde kenmerken hebben als de wijding en toewijding van de Heer Jezus (vgl. Ef 5:1-2). Dat betekent de inzet van onze hele persoon.

Dat het wijdingsoffer een speciaal soort dankoffer is, blijkt wel uit de speciale toepassing van een deel van het bloed. Het bloed van het wijdingsoffer wordt toegepast op drie lichaamsdelen (Lv 8:23-24). Het bloed van Christus, Zijn toewijding tot in de dood, is de grondslag voor onze toewijding.

Het bloed wordt het eerst op het oor gedaan. Het oor spreekt van luisteren, horen, gehoorzamen. Daarmee begint elke ware priesterdienst. Eerst moeten we luisteren om te weten wat de Heer van ons vraagt, hoe Hij alles hebben wil. Pas dan kunnen we handelen (hand) en wandelen (voet), in overeenstemming met de betekenis en waarde van het bloed.

Copyright information for DutKingComments