Luke 1:46-49

De lofzang van Maria

Na de lofzang van Elizabeth komt die van Maria. Haar lofzang heeft veel overeenkomst met de lofzang van Hanna naar aanleiding van de geboorte van Samuel (1Sm 2:1-10). Na die van Maria vermeldt Lukas er nog vijf in de twee beginhoofdstukken, zodat we in totaal zeven lofzangen vinden. We horen nog over de lofzang van Zacharia (Lk 1:67-79), van de engelen (Lk 2:14), van de herders (Lk 2:20), van Simeon (Lk 2:29-32) en van Anna (Lk 2:38). Het zijn allemaal uitingen van het persoonlijk geloof dat overweldigd is door de goedheid van de Heer. Als dat het geval is, kan een lofprijzing niet uitblijven.

Van Maria staat niet dat zij vervuld wordt met de Heilige Geest zoals we wel lezen van Elizabeth (Lk 1:41). Dat betekent niet dat zij niet vervuld is met de Heilige Geest, maar dat haar uitingen nog meer dan die van Elizabeth haar persoonlijke geloofsbeleving weergeven van de dingen die haar zijn verteld. Ze spreekt over de gevoelens van haar ziel en haar geest.

Met haar ziel maakt ze de Heer groot. De Heer kan niet groter worden door onze lofprijzing, maar Hij kan wel groot worden voor onze ziel. Dit groot maken heeft niet te maken met iets kleins dat onder een microscoop wordt gelegd en dan groot gemaakt wordt. Het is hier veelmeer iets als bijvoorbeeld een enorm grote ster die zo ver weg is, dat hij klein lijkt. Door ernaar te kijken door een telescoop wordt de ster niet groter, maar wordt zijn grootheid dichterbij gehaald, er is beter te zien hoe groot de ster is. Zo kan onze ziel de Heer groot maken. We kunnen alles bezingen waarin Hij groot is, zoals Zijn genade en barmhartigheid. Zo brengen we iets van Zijn grootheid tot uitdrukking in onze wereld waarin Hij zo klein en onbetekenend lijkt.

Als we aan alle weldaden denken die Hij aan ons heeft gedaan, welt er uit onze ziel een lofzang op. Zijn goedertierenheid brengt onze ziel in beweging, gevoelens van dankbaarheid kunnen niet uitblijven. We maken Hem groot, terwijl we toch nog zover achterblijven bij Zijn werkelijke grootheid. Paulus verlangde ernaar dat Christus werd groot gemaakt in zijn lichaam (Fp 1:20). Daar gaat het om het zichtbaar maken van Wie Christus is door hem heen, dat anderen door zijn lichamelijke optreden Christus zullen zien, dat Hij dichter bij de mensen wordt gebracht. Hier gaat het om de uitingen van de ziel, de behoefte om God en anderen te vertellen Wie Hij voor mij persoonlijk is. Hoe weinig doen we dat omdat we zo weinig onder de indruk raken van al Gods goedheid en genade die Hij heeft bewezen in de gave van Zijn Zoon. Laat Maria een aansporing voor ons zijn meer de Heer groot te maken.

Niet alleen haar ziel is bij haar lofprijzing betrokken, ook haar geest. Een lofzang is niet slechts een emotionele uiting, maar er zijn geestelijke overwegingen. Haar uiting van vreugde ligt in het feit dat ze in God een Heiland heeft. Daarmee zegt ze dat, hoewel ze de moeder van de Heer Jezus is, ze Hem ook als Heiland nodig heeft.

In de uiting van haar gevoelens is zij ook een beeld van het gelovig overblijfsel dat op dezelfde wijze zal reageren wanneer Christus voor de tweede keer tot Zijn volk komt. Het karakter van de gedachten die het hart van Maria vervullen en de toepassing ervan, zijn helemaal Joods. Dat kan ook niet anders. Het is ermee als met zoveel psalmen en ook als met de lofzang van Hanna (1Sm 2:1-10). Tegelijk geven deze uitingen van dankbaarheid ons zo enorm veel voor onze eigen ziel, voor ons die door genade de geweldige waarheden van het christendom mogen kennen. Wij mogen God ook als Heiland kennen. Zo wordt Hij meerdere keren in het Nieuwe Testament genoemd (1Tm 2:3; Tt 1:3; Tt 3:4).

Wij staan echter niet in verbinding met Hem als Jahweh, de HEERE, de God van het verbond met Israël, maar wij mogen die God als onze Vader kennen en door de Heilige Geest Hem “Abba, Vader” noemen (Rm 8:15; Gl 4:6). Dat is het gevolg van de komst van de Heer Jezus, in Wie God Zich als de drie-enige God heeft bekendgemaakt: als Vader, Zoon en Heilige Geest. Brengt dat onze ziel tot een voortdurende lofprijzing?

Aanleiding van de lofzang

Maria is zich bewust van haar eigen geringheid en dat juist daarom God haar heeft aangezien. Ze is diep onder de indruk van Zijn handelen tegenover haar persoonlijk. Als ze zegt dat alle geslachten haar gelukkig zullen prijzen, is dat niet om zichzelf te verheffen, maar heeft dat zijn aanleiding in wat God met haar heeft gedaan, wat Hij van haar heeft gemaakt. Zij is iemand door wie God wordt geëerd en niet het voorwerp van verering dat de rooms-katholieke kerk van haar heeft gemaakt.

Ze bezingt God als “de Machtige”. Het besef van onze eigen geringheid en het besef van wat God aan ons heeft gedaan, zullen maken dat wij Hem als ‘de Machtige’ bezingen. Alleen Hij heeft in Zijn almacht dit aan ons kunnen doen. Dat zal het overblijfsel van Israël ook zo ervaren als Hij het vanuit de verdrukking in de zegen van het vrederijk brengt.

Hij is echter niet alleen machtig, Hij is ook “heilig”. Al Zijn daden aan ons zijn gebaseerd op Zijn heiligheid. Nooit kan Hij enige zegen aan welk mens ook geven als deze niet aan Zijn heiligheid beantwoordt. Dat garandeert tegelijk de onveranderlijkheid en zekerheid van de zegen. Zijn Naam is heilig, Hij zegent waar Hij met de zonde heeft afgerekend. Dat heeft Hij gedaan in de Zoon Die Hij beloofd heeft te geven.

De zegen die Hij geeft, is behalve verbonden aan Zijn heilige Naam ook verbonden aan Zijn “barmhartigheid”. God ziet in Zijn barmhartigheid om naar ellendige mensen die het zonder Hem niet redden en zich dat ook bewust zijn. Wie Hem vrezen, onthoudt Hij Zijn barmhartigheid niet. Zolang er mensen op aarde zijn die in hun nood tot Hem roepen, zal Hij Zijn barmhartigheid tonen. Dit geldt voor het overblijfsel dat in nood is, dit geldt voor de zondaar die in nood is, dit geldt voor de gelovige die in nood is. Nooit houdt Hij op de Barmhartige te zijn.

Copyright information for DutKingComments