Luke 11:1
Les in bidden
Na de plaats aan de voeten van de Heer te hebben leren kennen (Lk 10:38-42) ontstaat ook het verlangen om te leren bidden. De vraag hierover stellen de discipelen als de Heer Zelf in gebed is geweest. Ze hebben Hem weer zien bidden en beseffen dat Hij daaruit de kracht voor Zijn dienst haalt. Er staat zo mooi: “Toen Hij ophield.” De Heer “was [steeds in] gebed” (Ps 109:4b), dat wil zeggen dat Zijn leven gebed was, het bestond uit gebed, Hij leefde in constante afhankelijkheid van Zijn Vader. Toch had Hij ook tijden van gebed. Hij bracht ook wel een nacht door in gebed (Lk 6:12). Dan was Hij alleen. Als Zijn discipelen bij Hem zijn, is Zijn afzondering in gebed van bepaalde duur. Zij vragen Hem of Hij hun wil leren bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen heeft geleerd. Het maakt duidelijk dat Johannes niet alleen een man van het Woord was, maar ook een man van gebed en dat hij zijn discipelen heeft gewezen op het grote belang ervan. Nu de discipelen de Heer zien bidden, herinneren zij zich dat en nu willen zij van Hem, hun Heer en Meester, onderwijs hierover ontvangen.Het gebed dat de Heer Zijn discipelen leert, is de uiting van een hart dat in gemeenschap met God leeft. Hij leert Zijn discipelen de belangen van de Vader op de eerste plaats te stellen. Dan zegt Hij hun dat ze de behoeften van het lichaam zullen toevertrouwen aan de zorg van de Vader. Vervolgens weet Hij hoezeer zij vergeving van zonden nodig hebben van de Vader. Hij weet ook hoe zwak hun vlees is en daarom zegt Hij hun te vragen dat ze niet in omstandigheden zullen komen dat het vlees zich zal openbaren, dat ze bewaard zullen blijven voor de macht van de vijand. Vervolgens spreekt Hij in een gelijkenis over volharding, opdat de gebeden niet voortkomen uit een hart dat onverschillig is voor de uitkomst. Hij verzekert de discipelen dat hun gebeden niet zonder gevolgen zullen blijven. In dit evangelie zien we de discipelen meer in verbinding met de hemel, als het ware op het niveau van de hemel. Daarom staat hier alleen “Vader” en niet “onze Vader Die in de hemelen bent”, zoals in Mattheüs 6 (Mt 6:9), waar de discipelen meer in verbinding met de aarde staan en vanaf de aarde zich richten tot de Vader in de hemelen. In het evangelie naar Mattheüs is er meer afstand, in het evangelie naar Lukas is er meer nabijheid. De Heer stelt de Naam van de Vader voorop. Hierdoor leert Hij de discipel dat zijn verlangen er in de eerste plaats naar moet uitgaan dat de Naam van de Vader op aarde zal worden geheiligd. Die Naam wordt nog zoveel oneer aangedaan. Vervolgens wordt het verlangen geuit naar de komst van het koninkrijk van de Vader. Dat hangt samen met de heiliging van Zijn Naam. Als Zijn koninkrijk in openbare heerlijkheid op aarde gevestigd is, zal de Naam van de Vader op de hele aarde door iedereen worden geheiligd. Zijn Naam zal in al zijn heerlijkheid, liefde en heiligheid worden gezien. Voor zonen is dat koninkrijk nu al aanwezig en wel in hun hart. Iedere zoon van het koninkrijk krijgt hier de aanwijzing dat hij in zijn gebedsleven ook de eer van de Vader voorop moet stellen. De Heer houdt ons voor dat we ons gebed zullen beginnen met de Vader te danken en te vragen dat Hij in ons leven zal worden verheerlijkt en dat we niet beginnen met onze noden.Een volgend aspect is dat ze in omstandigheden zijn waarin ze geheel afhankelijk zijn van Zijn zorg voor hun dagelijkse behoeften. Hoewel de meesten van ons dat op die manier niet kennen, is het wel van groot belang voortdurend te leven in dit bewustzijn dat we geheel afhankelijk zijn van onze Vader voor elke hap brood die we nodig hebben. In nog grotere mate is dit van toepassing op het voedsel voor ons hart. Dat kunnen we niet missen. Daarom leert de Heer ons aan de Vader te vragen of Hij elke dag de ons door Hem toegemeten portie manna wil geven. We zijn niet alleen afhankelijk van onze Vader voor onze lichamelijke behoeften, maar ook voor onze geestelijke behoeften. Dan zijn er nog twee geestelijke behoeften. De ene is die aan vergeving. We struikelen allen dikwijls (Jk 3:2) en missen dan de gemeenschap met de Vader. Ons hart verlangt naar die gemeenschap, kan er niet buiten. Als wij dan ook gezondigd hebben, is het belangrijk die zonde te belijden. Dan mogen we weten dat de Vader ze vergeeft (1Jh 1:9). Dit gebed gaat uit van het vertrouwen in de Vader dat het Zijn welbehagen is om de zonden van Zijn kinderen te vergeven. De reden van dit vertrouwen in de vergeving is dat de discipel zelf ook de bereidheid heeft om anderen te vergeven. Als een discipel daartoe bereid is, mag hij erop rekenen dat de Vader die bereidheid zeker heeft. De laatste bede die de Heer Zijn discipelen leert, is om niet in verzoeking te worden geleid. Dat is een bede met het oog op de eigen zwakheid. Het gebed is dat het niet nodig zal zijn voor de Vader om ons aan onszelf te laten ontdekken, zoals dat bij Petrus nodig was. Hiermee is het onderwijs over het gebed nog niet afgelopen.
Copyright information for
DutKingComments