Luke 11:20

Het koninkrijk van God

In het gedeelte van de Lk 11:29-32 antwoordt de Heer op de vraag naar een teken (Lk 11:16). Eerst gaat Hij in op de vreselijke lastering dat Hij de boze geesten uitdrijft door de satan (Lk 11:15). Hij weet wat zij denken. Hij stelt hun het logische voorbeeld voor van een koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is. In een dergelijk geval kan dat koninkrijk niet standhouden, maar wordt het verwoest. Hetzelfde geldt voor een huis dat innerlijk verdeeld is. Zo’n huis valt.

Het is toch voor ieder weldenkend mens logisch dat voor de satan hetzelfde geldt? Zijn ze nu zo naïef om te denken dat Hij bezig is het werk van de satan te doen als zo duidelijk is dat Hij tegen de satan bezig is? Als Hij bezig zou zijn door de satan demonen uit te drijven, zou dat het einde van het koninkrijk van de satan betekenen. Maar de satan breekt zijn eigen koninkrijk niet af.

De Heer verwijst naar hun zonen die ook demonen uitdrijven. Doen die dat dan ook door de overste van de demonen? Van hun zonen erkennen zij dat zij dat doen in Gods kracht. Als ze dan wel kunnen beoordelen dat hun zonen het door de kracht van God doen, dan zullen die zonen als getuigen tegen hen optreden als ze voor Gods rechterstoel, de grote, witte troon, zullen staan.

Hun beoordeling van hun zonen laat zien dat zij goed kunnen beoordelen door wie demonen worden uitgedreven. Daarmee wordt hun schuld vastgesteld van hun valse beschuldiging dat de Heer Jezus door de satan de demonen heeft uitgedreven. In plaats van in Zijn Persoon met de satan te worden geconfronteerd, is in Zijn Persoon het koninkrijk van God tot hen gekomen. Hier is niet iemand bezig met het koninkrijk van de satan, maar met het koninkrijk van God. Het is tot hen gekomen in de uitoefening van een kracht die onloochenbaar is, namelijk in het uitdrijven van demonen.

Het uitdrijven van demonen is een getuigenis van de kracht van dat koninkrijk en tevens een ‘vingerwijzing’ van God. De “vinger van God” wijst aan, wijst ergens op en doet ook iets waar de mensen van opkijken en waarin zij Gods kracht geopenbaard zien (vgl. Ex 8:19; Ex 31:18; Ps 8:4; Dn 5:5; Mk 7:33; Jh 8:6). Uit het evangelie naar Mattheüs blijkt dat Gods vinger de Geest van God is (Mt 12:28). Die ‘vinger’ brengt leven, maar ook oordeel in de wereld. Het koninkrijk van God is op dat moment gekomen en wel als getuigenis van zijn kracht, hoewel nog niet als een toestand en een sfeer waarin alles openbaar is.

Deze voorstelling van het koninkrijk is anders dan wat we in het evangelie naar Mattheüs voorgesteld vinden in het koninkrijk der hemelen. Het koninkrijk der hemelen veronderstelt altijd een verandering van bedeling als gevolg van het feit dat de Heiland Zijn plaats in de hemel heeft ingenomen. Hij zal spoedig Zijn macht hier beneden openbaren, maar Hij moet uit de hemel komen om het koninkrijk der hemelen op te richten. Om in de toekomst dat koninkrijk op te richten in kracht en heerlijkheid zal de Zoon des mensen komen met de wolken van de hemel. Dan ontvangt Hij het koninkrijk en zal Hij heersen over de hele aarde.

Copyright information for DutKingComments