‏ Luke 12:43

De trouwe en de ontrouwe slaaf

Petrus heeft een vraag aan de Heer. Het is hem niet duidelijk voor wie Hij deze dingen allemaal zegt. Is het nu alleen voor hen als Zijn discipelen bedoeld of spreekt Hij toch tot allen die Hem horen? De Heer geeft Petrus geen rechtstreeks antwoord, maar antwoordt met een vraag. Als Hij een vraag stelt, is dat altijd met de bedoeling daar zelf over na te denken. We kunnen niet voor anderen het antwoord op de vraag geven, we moeten er zelf op antwoorden.

De vraag is dan ook niet tot wie Hij wel of niet spreekt, het gaat erom dat Hij mij aanspreekt. De vraag is of ik een trouwe en wijze rentmeester ben over wat Hij mij heeft toevertrouwd om daar anderen mee te dienen. We hebben allemaal iets van Hem gekregen en ieder is daarover rentmeester (1Pt 4:10). In die dienst zijn we afhankelijk van Hem, want Hij weet alleen de juiste tijd om te dienen. Hij weet ook waarmee moet worden gediend en wat passend is voor degene die het voorwerp van onze dienst is.

Wie zo in afhankelijkheid de Heer dient door anderen te dienen, noemt Hij “gelukkig”. Voor de derde keer spreekt Hij het ‘gelukkig’ uit, nu over de actieve dienaar. Het gaat er dan ook niet alleen om dat we wachten (Lk 12:36) en waken (Lk 12:37), maar ook dat we bezig zijn in het werk dat Hij ons heeft opgedragen.

Ook daaraan verbindt Hij een beloning en die is niet minder dan het beheer over al Zijn bezittingen. In Lk 12:37 spreekt Hij over een beloning in algemene zin naar aanleiding van wachten en waken met het oog op Zijn Persoon. Het beheer over de bezittingen (Lk 12:44) is een beloning in specifieke zin naar aanleiding van trouw in het werk, waarbij meer wordt toevertrouwd.

Dienen is weggeven, doorgeven, zowel in geestelijke als in materiële zin. Alles wat we hebben weggegeven of doorgegeven zijn we niet kwijt, maar is een investering die groot rendement oplevert. De Heer beloont dienst die we op aarde aan anderen hebben gedaan met een gesteld worden over al Zijn bezittingen. De rijkdom daarvan is niet te omschrijven.

Er is ook een andere mogelijkheid. Het kan zijn dat er in het hart van de rentmeester verwijdering ontstaat tussen hem en zijn Heer. Het wachten gaat hem te lang duren. Langzaam verdwijnt de komst van zijn Heer uit zijn denken. Dat uit zich in zijn verhouding tot zijn medeslaven. In plaats van te dienen begint hij met harde hand te heersen. Ook in zijn persoonlijke leven gaat het dan verkeerd. Hij gaat zich richten op dingen die dit leven uitmaken en waarvan de Heer heeft gezegd dat de volken die zoeken (Lk 12:30). Deze slaaf gaat op in de wereld. Hij wordt zelfs dronken. Hij is niet meer nuchter en heeft geen gezond oordeel meer over de waarde van het leven zoals God het beoordeelt.

Mensen die niet verder kijken dan dit leven, zijn dronken van dit leven. De toestand van deze slaaf is echter veel ernstiger dan die van mensen van de wereld. Deze slaaf was eerst een belijder, iemand die zich in het gezelschap van de christenen bevond en meedeed aan christelijke activiteiten. Toen het wachten op de Heer te lang ging duren en de kosten daarvan te hoog werden, ging hij zijn genot weer zoeken in de wereld. Hij is een afvallige geworden, iemand die nooit een levensverbinding met Christus heeft gehad. Een dergelijke slaaf wordt overvallen door de komst van de Heer. Hij heeft Diens komst volledig uit zijn denken gebannen, wat de komst zelf natuurlijk niet heeft tegengehouden.

Het lot van die slaaf is in overeenstemming met zijn halfslachtige leven. Hij is te midden van de christenen gebleven en heeft een positie voor zichzelf opgeëist en die misbruikt. Zijn belijdenis was christelijk, zijn daden waren werelds. Deze halfslachtigheid wordt gestraft door hem in tweeën te hakken. Na dit oordeel stelt de Heer zijn lot bij dat van de ontrouwen, of ongelovigen, want onder die categorie valt hij.

Het oordeel is naar de mate van verantwoordelijkheid. Iemand die heeft beleden Christus te kennen en naar Zijn wil te leven, maar daaraan zijn eigen invulling heeft gegeven, zal met veel slagen worden geslagen. Iemand die zegt veel in de Bijbel te hebben gelezen, maar de waarheid van Gods Woord heeft verdraaid, zal met veel slagen worden geslagen. Iemand die niet met de Bijbel is opgegroeid, is minder schuldig, maar is wel schuldig voor wat hij wel wist en toch niet heeft gedaan. Hij zal met weinig slagen worden geslagen.

Zoals er onderscheid is in de beloning, zo is er ook onderscheid in de zwaarte van de straf die God aan (belijdende) mensen oplegt. God handelt naar het beginsel dat van degene aan wie veel gegeven is, ook veel kan worden geëist. Zo werkt het ook in de maatschappij. Als een werkgever veel heeft geïnvesteerd in een medewerker, mag hij van hem ook een grote prestatie verwachten. Hetzelfde geldt voor wat aan iemand is toevertrouwd om te beheren en mee te handelen. Als de eigenaar zijn bezit komt ophalen, verwacht hij meer te krijgen dan hij in beheer heeft gegeven.

God behandelt ieder mens en zeker de belijdende christen als volledig verantwoordelijk. Hij is de Bezitter en heeft het volste recht om te eisen en terug te vragen. Op de dag van het oordeel zal Hij op de rechterstoel plaatsnemen en alles rechtvaardig oordelen (Pr 12:14; Rm 14:10b; 2Ko 5:10).

Copyright information for DutKingComments