Luke 13:1-5

Bekeren of omkomen

In diezelfde tijd, dat is de tijd dat de Heer over de houding van de menigten tegenover God heeft gesproken (Lk 12:54-59), komen er mensen bij Hem met een bericht over een afschuwelijke gebeurtenis. De wrede, harteloze stadhouder Pilatus had met buitensporige wreedheid en ongevoeligheid met de Galileeërs afgerekend door hen te doden en hun bloed te vermengen met dat van hun offers aan God. Daarmee had hij zijn diepe minachting voor hun offerdienst getoond. Dan moeten deze Galileeërs toch wel zwaar hebben gezondigd, zo is de achtergrond van hun bericht. Het gaat niet zozeer over de gruwelijke handeling van Pilatus, maar meer over hun beoordeling van wat de Galileeërs is overkomen.

De Heer antwoordt hun dat het niet aan hen is om de zonden van anderen af te leiden uit wat zij hebben geleden. Als iemand door een ramp wordt getroffen, zijn wij geneigd naar oorzaken te zoeken en zelf buiten schot te blijven. Het betreft die ander en niet mij, zo denken wij. Zo hebben de vrienden van Job ook zijn lijden beoordeeld en tot Job gesproken, maar zij hebben niet juist van hem en ook niet van God gesproken (Jb 42:7).

De Heer maakt het bericht waarmee de mensen bij Hem komen tot een bericht dat zich tot hun eigen geweten richt. Hij is het Licht dat licht werpt op ieder mens waardoor de betreurenswaardige toestand van alle mensen zonder uitzondering aan het licht komt. Zijn oproep aan hen om zich te bekeren vloeit voort uit Zijn dienst van genade, maar als zij zich niet bekeren zal eenzelfde lot hen treffen. Zo is het ook gebeurd. De Joden die zich niet bekeerden, zijn naar het woord van de Heer omgekomen door de Romeinen bij de verwoesting van Jeruzalem. De Romeinen hebben met de Joden gedaan wat Pilatus met de Galileeërs heeft gedaan.

De Heer voegt er Zelf een ander bericht aan toe. Zij hebben over Galileeërs gesproken. Dat betreft mensen ver weg, in het noorden. Hij herinnert hen aan een voorval dichter bij huis, aan wat mensen uit Jeruzalem is overkomen. Enige tijd geleden zijn achttien inwoners van Jeruzalem omgekomen, doordat een toren in Silóam op hen is gevallen. Waarom heeft de toren juist die achttien inwoners gedood en niet andere inwoners of meer inwoners? Is dat omdat deze achttien mensen het verdiend hebben te sterven en de anderen niet? Hebben die achttien een grotere schuld dan de overige mensen van Jeruzalem?

Ook hier spreekt Hij een duidelijk “nee” over deze gedachte uit en maakt Hij het voorval met de toren tot een gebeurtenis die hen allen in hun geweten moet aanspreken. Als wij mogen blijven leven, terwijl anderen iets ergs overkomt, is het niet aan ons om de schuldvraag aan de orde te stellen. De Heer wil met elke gebeurtenis tot ons eigen hart en geweten spreken. Het moet mensen ertoe brengen zich te realiseren dat het ook hun had kunnen gebeuren en dat ze zich zullen afvragen waar ze de eeuwigheid zullen doorbrengen als ze zonder Christus sterven.

Copyright information for DutKingComments