‏ Luke 14:16-24

De uitnodiging afgeslagen

Iemand die mee aanligt en goed heeft geluisterd, vermoedt de reikwijdte van de woorden van de Heer. Hij voelt aan dat Hij over het koninkrijk van God spreekt en spreekt hardop uit hoe gelukkig het moet zijn daarin te zijn en daar brood te eten, zich te voeden met wat God als voedsel aanbiedt. Hij lijkt hierin op de vrouw uit de menigte die naar aanleiding van Zijn woorden het “gelukkig” uitspreekt over haar die Zijn moeder mocht zijn (Lk 11:27-28). Evenals daar gaat het hier om een uiterlijke indruk die op zichzelf juist is, maar die de persoon die onder de indruk is, niet verder brengt. De man ziet het voorrecht in het koninkrijk te zijn, maar heeft er geen deel aan.

In een gelijkenis maakt de Heer duidelijk waarom mensen de uitnodiging om brood te eten in het koninkrijk van God afslaan en welke mensen wel aan de maaltijd zullen deelnemen. Uit het begin van de gelijkenis blijkt de grote genade van God en het ruime aanbod van Zijn genade. Hij heeft een “groot” avondmaal aangericht, waar plaats is voor de velen die Hij uitnodigt. Het is wel een “avondmaal”, een maaltijd ’s avonds, aan het einde van de dag. De dag van de genade loopt ten einde.

Deze gelijkenis stelt het verlangen van Gods hart voor dat Zijn huis vol wordt met mensen met wie Hij de rijkdommen van Zijn hart kan delen. De gelijkenis maakt ook duidelijk dat Hij daar Zelf voor zorgt omdat de mensen niet willen komen. We zien hier Gods soevereiniteit in het betonen van Zijn genade en barmhartigheid om Zijn huis vol te krijgen. Belangrijk is ook om te zien dat het gaat om een huis nu hier op aarde en niet om een huis pas straks in de hemel.

Als het tijd is om aan het avondmaal te beginnen, zendt de gastheer – een beeld van God – zijn slaaf uit. De slaaf is de Heilige Geest Die als Dienaar door dienaren aan mensen het evangelie, dat is het goede nieuws, van een gereedstaande maaltijd laat aankondigen. Dat de maaltijd gereed is, vooronderstelt dat de Heer Jezus het werk op het kruis heeft volbracht. In het evangelie wordt tegen de genodigden gezegd dat alles gereed is.

De genodigden zijn de Joden. Tot hen komt in de eerste plaats het evangelie (Rm 1:17), waarin het gaat om de schatten van de hemel die klaargelegd zijn en die nu al kunnen worden genoten op grond van het werk van Christus. Omdat Christus de grondslag ervoor heeft gelegd op het kruis, kan de uitnodiging uitgaan. God heeft Zijn Zoon gezonden om de maaltijd klaar te maken voor de genodigden. God heeft Zijn Geest gezonden om de genodigden klaar te maken voor de maaltijd.

Als de slaaf bij de genodigden komt, hebben ze allemaal een verontschuldiging om niet te komen. Ze hebben te veel om door de nauwe deur te gaan, dingen die ze niet voor de deur willen achterlaten. De redenen die ze opgeven, zijn geen dingen die op zichzelf verkeerd zijn. Het zijn gewone menselijke plichten. Het gaat niet over iemand die te dronken is om te komen, of iemand die aan lagerwal is geraakt als gevolg van een losbandig leven, zoals de verloren zoon. Het zijn allemaal fatsoenlijke, achtenswaardige mensen. Ze genieten van de gaven van de Schepper, maar de Schepper Zelf moet Zich verder niet met hen bemoeien. Ze zijn zo in beslag genomen door hun bezigheden, dat ze geen tijd nemen voor het feestmaal van de genade. Het zijn verontschuldigingen van het ongeloof die berusten op zogenaamde plichten, op tijdelijke, stoffelijke belangen.

De eerste verontschuldiging komt van iemand die een akker heeft gekocht. Hij is heel benieuwd hoe die er uitziet en dat bekijken moet toch echt eerst gebeuren. Hij zal ook benieuwd zijn naar de opbrengst. Hij heeft hem net gekocht en hij wil nog zaaien en geld verdienen om daarvan zijn eigen maaltijd klaar te maken. Dus heeft hij geen belangstelling voor de maaltijd die God heeft klaargemaakt. Misschien droomt hij ook wel van grote schuren waarin hij de opbrengst kan opslaan (vgl. Lk 12:16-19). Nee, hij heeft geen tijd om op de uitnodiging in te gaan en meldt zich beleefd af.

Een tweede tot wie de uitnodiging komt, voert als verontschuldiging aan dat hij net vijf span ossen heeft gekocht. Deze nieuwe aanwinst neemt hem zo in beslag, dat hij echt niet op de uitnodiging kan ingaan. Hij móet gewoon eerst die vijf span ossen proberen. En reken er maar op dat hij bij succes voor zijn eigen maaltijd zal zorgen, met een rijk gedekte tafel voorzien van door hemzelf verdiende lekkernijen. Voor hem hoeft die hele maaltijd van God niet. Nee, ook hij heeft geen tijd en ook geen behoefte om op de uitnodiging in te gaan en meldt zich beleefd af.

Een derde verontschuldiging komt van iemand die (pas?) getrouwd is. Dat vindt hij een buitengewoon goede reden om Gods uitnodiging af te wijzen. Ook voor deze man is het leven in de wereld hier-en-nu, het hebben van een gezin, belangrijker dan zijn plaats aan Gods tafel. Trouwens, zijn vrouw kan een uitstekende maaltijd klaarmaken. Die van God heeft hij niet nodig. Nee, hij kan niet komen en neemt zelfs niet de moeite om zich te verontschuldigen. Hoe kan iemand hem lastig komen vallen met een boodschap over een onzichtbare maaltijd, terwijl hij het zelf zo goed heeft.

Het huis moet vol worden

De slaaf brengt zijn heer verslag uit van de reacties op zijn uitnodiging. Als de heer de reacties hoort, wordt hij boos. Zijn genade is versmaad (Hb 10:28-29). De bevoorrechte mensen hebben het te druk en hebben de uitnodiging onverschillig afgeslagen. De slaaf krijgt een andere opdracht. Die moet hij snel uitvoeren, want er is haast geboden. Hij moet allerlei mensen van de straat gaan halen, mensen die er nooit aan zouden denken dat zij een uitnodiging zouden krijgen. Ze worden ook niet uitgenodigd, er wordt niet gevraagd of ze willen komen, de slaaf moet ze ophalen. Vanaf nu wordt het een kwestie van tollenaars en zondaars en allen die er ellendig aan toe zijn.

De eersten die gedwongen worden om binnen te komen, komen uit de stad, uit Israël. Zij zijn zich hun armoede bewust en hebben er geen moeite mee binnen te gaan door de nauwe deur. Zij hebben geen akkers of ossen of een vrouw die een weerhouding vormen om binnen te gaan. We zien dit op de Pinksterdag gebeuren (Hd 2:40-41; Hd 4:4). Gehoorzaam voert de slaaf dit bevel uit.

Maar het huis is nog niet vol. Er is nog plaats, ook al zijn er eerst drieduizend en later nog eens vijfduizend Gods huis, de gemeente, binnengegaan (Hd 2:41; Hd 4:4). God heeft zoveel wat Hij wil weggeven, dat Hij nog anderen gaat dwingen om binnen te komen. De heer geeft de slaaf nog een keer de opdracht om naar buiten te gaan. Hij moet overal kijken waar nog iemand zou kunnen zijn, en wie hij vindt, moet hij dwingen om binnen te komen.

We zijn hiermee weer een hele stap verder, want dit is klaarblijkelijk het evangelie voor de volken. Door Gods barmhartigheid wordt na de verwerping van het evangelie door Israël nu ook aan hen het evangelie met de grootste aandrang gepredikt. Niemand is op de uitnodiging ingegaan uit eigen beweging, maar is daartoe gedwongen door Gods soevereine genade. God vult om zo te zeggen niet alleen de tafel, maar ook de stoelen. Is dat even een genade! Wie heeft er ooit gehoord van het rijkste feest ooit waaraan alleen mensen deelnemen die daartoe gedwongen zijn!

Het wonder wordt nog groter, want al het heerlijke van de maaltijd die door God is bereid en waarvan we straks in de hemel in volmaaktheid zullen genieten, mag nu al door ons in het huis van God op aarde worden genoten. Het is het huis waar de verloren zoon wordt binnengebracht door de vader (Lk 15:22-24).

De heer stelt vast dat zij die oorspronkelijk zijn uitgenodigd, maar weigerden te komen, nooit van zijn avondmaal zullen proeven. Hier spreekt de Heer Jezus het oordeel uit over de genodigden die de uitnodiging hebben afgeslagen en dat is vooral het afvallige Israël. Zij hebben bewust gekozen voor het leven op aarde met al zijn genietingen. Het eeuwige leven slaan ze af (Hd 13:46), want zonder het geproefd te hebben, weten ze dat het hun toch niet zou bevallen. Ze krijgen waarvoor ze hebben gekozen: ze zullen nooit proeven van het feestmaal.

Copyright information for DutKingComments