Luke 15:29

De oudste zoon

De vader heeft ook nog een andere zoon. Terwijl zijn broer thuiskomt en warm wordt onthaald door zijn vader, is die zoon op het veld bezig. Als zijn werk erop zit, gaat hij naar huis. Als hij vlak bij huis is, hoort hij muziek en dans. Het huis is een plaats van vrolijkheid.

Als we samenkomen als gemeente, beleven we wat het is om in het ‘huis van God’ te zijn. Het Woord van God wordt daar bediend door slaven van God. Wat we in het huis horen als we Gods Woord horen, klinkt als de welluidende muziek van de genade. De reactie daarop zal de vreugdedans van de huisgenoten zijn. De Heer heeft het Zijn tijdgenoten kwalijk genomen dat zij op de tonen van de muziek van Zijn genade niet met uitingen van vreugde in een dans hebben gereageerd (Lk 7:32). Hij bracht hemelse muziek op aarde in de welluidende woorden van genade, maar er kwam geen antwoord. Het huis van God is een plaats waar dienaren op de fluit spelen en waarop de aanwezigen met vreugde reageren. Hoe vaak is er echter slechts kritiek.

Dat lijkt op het commentaar van de oudste zoon. De oudste zoon moet het fijne weten van wat er aan de hand is. In plaats van naar binnen te gaan, naar zijn vader, vraagt hij buiten aan een van de knechten wat die muziek en dans mogen betekenen. Hij begrijpt niets van de uitingen van genade. Hij is een verstrakt mens die geen enkele vreugde in de Heer kent. Hij verafschuwt de vrolijkheid. Dat is de gezindheid van de farizeeën en de schriftgeleerden die zien hoe de Heer Jezus met zondaars eet. De knecht weet hem precies te vertellen wat de reden is van de vrolijkheid. Zijn broer is gezond en wel teruggekomen. Daarover is zijn vader zó blij, dat hij het gemeste kalf heeft geslacht. De knecht vestigt de aandacht op het gemeste kalf als het centrum van het feest.

De jongste zoon is binnen, de oudste zoon staat buiten. Daar blijft hij ook, want hij wil niet naar binnen. Hij is buiten en blijft buiten omdat zijn hart buiten het huis van zijn vader is. De oudste zoon is een type van de godsdienstige mens die de genade aan anderen misgunt. De oudste zoon wordt toornig, terwijl de vader blij is. Er was en is geen gemeenschap tussen de vader en deze zoon. Hij ademt niet de geest van liefde die betoond is aan de teruggekeerde verloren zoon. Genade is iets vreemds voor hem en dus deelt hij niet in de vreugde ervan. Hij streefde zijn eigen belangen na.

Hij was ongetwijfeld ijverig en intelligent ‘op het veld’, in de wereld, ver weg van het tafereel van Goddelijke barmhartigheid en geestelijke vreugde. Toch gaat de vader in zijn liefde voor hem naar buiten om hem aan te sporen ook binnen te komen. De liefde van de vader gaat ook naar hem uit. Maar de oudste zoon stoot zijn vader en diens liefde voor hem met zware verwijten van zich af. Hij is brutaal genoeg om zijn vader te veroordelen, zoals de eigengerechtigde mens er niet voor terugdeinst om God te veroordelen.

In de gedachten van de ongelovige, maar o zo godsdienstige, wettische mens is God hard en veeleisend. Hij is volkomen blind voor al de gunsten van God; zijn hart en geweten zijn totaal ongevoelig. Bij allen was blijdschap, behalve bij de mens in zijn eigen gerechtigheid, de Jood, van wie de oudste zoon een beeld is. Mensen die in eigen gerechtigheid leven, wettische mensen, kunnen het niet verteren dat God goed is voor zondaars, want als God goed is voor zondaars, wat baat dan hun gerechtigheid?

De oudste zoon verwijt zijn vader dat deze hem nooit een bokje heeft gegeven om met zijn vrienden vrolijk te zijn en dat terwijl hij zijn vader al zo lang en op vlekkeloze wijze heeft gediend. Met deze uitlatingen laat de oudste zoon zien dat hij geen genegenheid voor zijn vader heeft. Hij heeft slechts gehandeld uit plichtsbesef, als een knecht. Hij heeft geleefd volgens de regels, waardoor hij ertoe komt om van zichzelf te oordelen dat hij dat onberispelijk heeft gedaan. De eigengerechtigheid ligt er dik op.

Dat hij geen genegenheid voor zijn vader heeft, blijkt ook uit zijn verwijt dat hij ook wel eens met zijn vrienden vrolijk had willen zijn, maar dat zijn vader hem daarvoor nooit een bokje ter beschikking heeft gesteld. Hij wilde vrolijk zijn met zijn vrienden, maar zonder zijn vader. Hij heeft er geen oog voor dat van een bokje alleen in het huis van de vader en samen met de vader kan worden genoten.

Het is duidelijk welk een afkeer hij heeft van de genade en van de manier waarop de genade werkt. Hij noemt de verloren zoon niet zijn broer, zoals de knecht die hij had aangesproken wel heeft gedaan, maar spreekt honend over “die zoon van u”. Hij doet het ook voorkomen alsof zijn broer het hele vermogen van zijn vader erdoor heeft gejaagd, terwijl het ging om het deel dat de vader hem gegeven had. Ook weet hij wel hoe dat vermogen erdoor is gejaagd, namelijk met hoeren. De handelwijze van de vader in genade voor zijn jongere broer brengt in elk opzicht de slechtste kant in de oudste broer naar voren.

Copyright information for DutKingComments