Luke 15:32

Een dringend beroep

De vader verdedigt zich niet tegen de verwijten die zijn oudste zoon hem maakt. Hij verdedigt ook zijn jongste zoon niet tegen de aanklachten van zijn oudste zoon. Ook met zijn oudste zoon heeft hij geduld en handelt hij in genade. De Heer Jezus spreekt de farizeeën en de schriftgeleerden aan. Hij wil ook zo graag hen binnen hebben, in het huis van de Vader. Daarom vertelt Hij hoe de vader reageert.

De vader stelt zijn oudste zoon voor ogen wat hij allemaal heeft. Wat de vader zegt, geldt ook voor het hele volk Israël ten opzichte van God. De vader noemt hem ‘kind’ om de intieme verhouding te benadrukken. Ook wijst hij hem op de plaats van zegen vlak bij hem, een plaats die altijd zijn deel is geweest. Ten slotte herinnert de vader hem eraan dat alles wat hij bezit, ook van hem is. Dit is de plaats die de Jood innam onder de wet.

Het is ook dezelfde positie die iedere onbekeerde in de christenheid inneemt die probeert een godsdienstig leven te leiden en naar het vlees wandelt. Precies zo denken en spreken de natuurlijke mensen in ons werelddeel. De Joden bezaten ongetwijfeld de belangrijkste plaats, ja, de enige plaats waarop God aanspraak maakte op aarde. Alle andere landen had God aan de mensenkinderen gegeven, maar Zijn land had Hij gereserveerd voor Israël. Hij had hen tot Zich gebracht door een uitwendige verlossing en hen onder de wet gesteld.

Hetzelfde is in beginsel waar van ieder mens die vol is van zijn eigen gerechtigheid. Hij probeert op zijn eigen manier goed te doen en God te dienen, terwijl hij ongevoelig is voor de waarheid dat hij barmhartigheid en verlossende genade nodig heeft.

De vader houdt zijn oudste zoon voor dat er reden voor vrolijkheid en blijdschap is, namelijk de terugkeer van zijn broer. Hij wenst dat zijn oudste zoon daarin zal delen. Maar in die vreugde deelt alleen degene die zelf een voorwerp van de zoekende en ontvangende liefde van God is geworden. Zo iemand ziet dat God Zelf Zich verblijdt in de vreugde van de genade en deelt daarin met anderen. “Onze gemeenschap nu is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus” (1Jh 1:3). De vader spreekt evenals eerder de knecht over zijn jongste zoon als “broer” van zijn oudste zoon. Hij benadrukt het door te zeggen: “Deze broer van jou.”

De oudste zoon heeft er geen oog en geen hart voor dat het gaat om iemand die in dezelfde relatie tot zijn vader staat als hij. Zo duldt God niet dat de werkelijke onderlinge verhoudingen worden geloochend. Daarom komt het uiteindelijke oordeel over de Joden niet alleen vanwege hun grove ondankbaarheid tegenover God, maar ook vanwege hun afkeer van de genade die Hij betoond heeft aan arme heidenen in hun ellende en zonde. Dit wordt krachtig naar voren gebracht door de apostel Paulus (1Th 2:16). Zij konden niet verdragen dat anderen, die honden uit de volken, het evangelie van de genade zouden horen. Ze waren zo trots op de wet, dat ze daardoor de genade voor zichzelf verachtten.

Copyright information for DutKingComments