Luke 16:1-13

De onrechtvaardige rentmeester

De Heer gaat Zijn discipelen onderwijs geven over rentmeesterschap en daarmee over de plaats die ieder mens inneemt tegenover God. Het sluit aan bij wat Hij heeft laten zien over het zoonschap in het vorige hoofdstuk. Het zoonschap is een zaak die wordt genoten in het huis van de Vader op aarde. Het rentmeesterschap stelt een andere zijde voor. Een zoon is een rentmeester buiten het huis op aarde.

Dit onderwijs sluit aan op het verkwisten door de jongste zoon van de bezittingen van zijn vader. Daar hebben we de genade van God voor iemand als de jongste zoon gezien. In wat nu volgt, zien we de verantwoordelijkheid van zonen op aarde. In het vorige hoofdstuk spreekt de Heer tot de farizeeën, want Hij wil hun duidelijk maken waarom niet zij, maar de zondaars delen in de genade. Hier spreekt de Heer tot Zijn discipelen.

De rijke mens is een beeld van God. De rentmeester is een beeld van ieder van ons, want wij zijn allemaal rentmeesters. Ook zijn wij allemaal ontrouw geweest tegenover God in het beheer van wat Hij ons heeft toevertrouwd. Wat de jongste zoon heeft gedaan, hebben alle mensen in het algemeen gedaan, maar de Joden wel in het bijzonder. Zij hebben immers de hoogste voorrechten gekregen en daarmee ook een grotere verantwoordelijkheid. Aan de Joden is meer toevertrouwd dan aan alle anderen en zeer terecht worden zij aangeklaagd dat zij de goederen van hun Meester verkwisten.

Wat hebben zij gedaan met wat God hun heeft toevertrouwd? Zij hadden een licht moeten zijn op aarde, een leidsman voor blinden, een getuige van de ware God (Rm 2:17-20), maar zij hebben Hem de rug toegekeerd. Als God Zich in Christus aan hen openbaart, bevinden zij zich in die toestand. En nu staan zij op het punt God Zelf te verwerpen in de Persoon van de Messias, Zijn Zoon, de duidelijkste genadige openbaring van God. Zo hebben zij in alle opzichten de gelegenheden voorbij laten gaan en de goederen van hun Meester verkwist.

Het verkwistende gedrag van de rentmeester komt de rijke mens ter ore. Hij roept de rentmeester bij zich en vraagt hem zich te verantwoorden voor al zijn daden, waarna hij uit zijn functie zal worden gezet. De rentmeester ziet de ernst van zijn situatie in. Hij protesteert ook niet, waarmee hij erkent dat hij zijn ontslag aan zichzelf te wijten heeft.

In die gezindheid gaat hij bij zichzelf te rade. Hij vraagt zich af wat hij moet doen. Twee dingen die in een dergelijke situatie voor hem in aanmerking zouden komen, vallen allebei weg. Hij kan niet graven, dat is te zwaar voor hem. Hij is niet aan lichamelijke arbeid gewend. Hij wil ook niet bedelen, want daarvoor schaamt hij zich. Dat betekent dat hij is overgeleverd aan de genade van de mensen om zich heen.

De volgende vraag is dan hoe hij zich die tot vriend kan maken. Dan schiet hem een goed plan te binnen waardoor hij mensen voor zich kan winnen, zodat zij hem barmhartig zullen behandelen als hij op straat staat. Hij wil zich door het verrichten van daden van barmhartigheid verzekeren van voedsel en onderdak als hij niets meer heeft. Wat hij zich voorneemt, zal de laatste daad van zijn rentmeesterschap worden. Het is een wijze daad met het oog op de situatie waarin hij verkeert. Hij roept ieder van de schuldenaars van zijn heer afzonderlijk bij zich. Hij zoekt het persoonlijke contact.

Hij vraagt aan de eerste die komt, hoeveel hij zijn heer schuldig is. De man antwoordt dat hij nog honderd vat olie moet terugbetalen. De rentmeester heeft de bevoegdheid om die hoeveelheid te verlagen. Hij kent ook de middelen van de man. Omdat er haast geboden is, moet de man vlug gaan zitten en mag hij zijn schuld met vijftig procent verminderen. Er wordt hem door de rentmeester vijftig vat olie kwijtgescholden. Dat zal een enorme opluchting voor de schuldenaar hebben betekend en wat zal hij de rentmeester dankbaar zijn.

Dan mag de volgende komen. Op de vraag wat hij schuldig is, is het antwoord: honderd mud tarwe. Deze man mag van de rentmeester een korting van twintig procent op zijn schuld toepassen. Ook deze schuldenaar kent hij. Hij scheldt niet zomaar alles kwijt en ook niet bij iedereen evenveel. Hij gaat met overleg te werk.

Hij gaat met de grootste vrijgevigheid met de goederen van zijn meester om. Dat kost hem ongetwijfeld weinig of niets, maar dat is ook niet de les van de gelijkenis. De les is dat de rentmeester handelt met het oog op de toekomst om zich dan te verzekeren van onderdak en voedsel. Dat gaat de Heer Jezus uitleggen.

De les

De rentmeester heeft gebruikgemaakt van zijn recht om schuldvermindering te geven en dat gedaan met het oog op zijn toekomst. Hij heeft wel gehandeld zonder enig overleg met zijn meester. Toch prijst zijn heer hem om zijn verstand en inzicht. Door zo met de goederen van zijn heer om te gaan en daar anderen goed mee te doen, heeft hij zich van toekomstig onderdak verzekerd. Met zijn gunsten en toegeeflijkheid heeft hij deze schuldenaars voor zich gewonnen, opdat zij hem in hun huizen zullen opnemen, wanneer hij uit zijn rentmeesterschap is gezet.

Wat de ontrouwe rentmeester heeft gedaan, is het huidige bezit waarover hij het beheer had en de huidige gelegenheid gebruiken met het oog op de toekomst. Hoewel hij onrechtvaardig was, was hij wel verstandig. Het gedrag van de rentmeester is het gedrag van iemand die in de wereld leeft en door omstandigheden wijs wordt in het beheer van wat hem is toevertrouwd. Eerder is hij onrechtvaardig geweest door het bezit van zijn heer te verkwisten. Nu gaat hij er verstandig mee om.

Helaas moet de Heer zeggen dat de gelovigen, “de zonen van het licht”, in het algemeen niet zo verstandig zijn. Zij die zeker zijn van een toekomst bij de Heer, vergeten zo vaak met het oog daarop te leven. “De zonen van deze eeuw”, de ongelovigen, zijn vaak verstandiger. Zij stellen zich een doel en doen er alles voor om dat te bereiken. Ze sparen en ontzeggen zich huidige voordelen om straks te kunnen kopen wat ze willen. Ze trainen en ontzeggen zich nu allerlei pleziertjes om straks een topprestatie te kunnen leveren. Ze studeren intensief en gaan niet uit om straks een goede baan te hebben.

De Heer verbindt aan de handelwijze van de onrechtvaardige rentmeester de les voor Zijn discipelen dat zij hun geld en goederen zullen gebruiken om zich daarmee vrienden te maken met het oog op de toekomst. De Heer noemt het geld “de onrechtvaardige Mammon”. ‘Mammon’ is een Aramees woord voor ‘rijkdom, geld’, en wordt hier als persoon voorgesteld.

Geldzucht, de hunkering naar rijkdom, is “een wortel van alle kwaad” (1Tm 6:9-10). Geld wordt door de mensen van de wereld altijd begeerd en verkeerd gebruikt en ook voor veel gelovigen heeft geld een grote aantrekkingskracht. Voor discipelen van de Heer is het een middel om er vrienden mee te maken. Dat doen we door het weg te geven. Dan laten we zien dat ons hart er niet aan vastzit. We tonen dat we de betrekkelijkheid ervan inzien. Geld en bezit kunnen ons zomaar ontvallen (Sp 23:4-5) en als we sterven, kunnen we er niets van meenemen (1Tm 6:7).

Wat hier nog bovenuit gaat, is dat de manier waarop wij met ons geld omgaan, uitmaakt waar we in de eeuwigheid zullen zijn. De Heer Jezus spreekt over “de eeuwige tenten”, dat zijn de woningen in de hemel. Het gaat er niet om dat we verloren zijn als we een keer verkeerd met ons geld omgaan. Het gaat erom dat de manier waarop wij met ons geld omgaan, laat zien waar ons leven op gericht is. Het leven van de christen is gericht op de toekomst. Als iemand die belijdt een christen te zijn, leeft voor hier-en-nu en alles gebruikt voor zichzelf, geeft hij er blijk van niet wedergeboren te zijn. Ook als hij af en toe iets weggeeft, is dat alleen maar om zijn eigen geweten gerust te stellen en niet het gevolg van een denken aan de toekomst.

De Heer verbindt aan Zijn onderwijs enkele belangrijke uitgangspunten. In de eerste plaats gaat het om trouw. Onze trouw wordt getoetst in onze omgang met “[het] minste”, dat zijn de aardse dingen zoals geld en bezittingen. Als iemand daarin trouw is, zal hij ook in “veel” trouw zijn, dat zijn de vele geestelijke zegeningen die een gelovige heeft gekregen. Omgekeerd is het zo, dat wie in de aardse dingen onrechtvaardig is dat ook is in de geestelijke dingen.

Als we niet trouw zijn in het beheer van de onrechtvaardige Mammon, het geld, kan aan ons niet het “ware”, dat zijn de geestelijke rijkdommen, worden toevertrouwd. Het geld is “dat van een ander”. Alles wat we hebben gekregen, hebben we van God gekregen en daarover vraagt Hij ons verantwoording. Het is geleend goed. Als we ermee omgaan alsof het van onszelf is, gaan we er verkeerd mee om. Hoe zullen we dan krijgen wat echt van ons is, wat “het uwe” is?

Met ‘het uwe’ bedoelt de Heer de geestelijke zegeningen die God in Zijn hart heeft te geven aan hen die hun leven met alles wat daarbij hoort aan Hem geven. Ook de geestelijke zegeningen zijn van God, maar die geeft Hij ons voor altijd. Hij leent ons de geestelijke zegeningen niet, maar schenkt ze ons. Ieder mens is Gods eigendom met alles wat hij bezit. Wij krijgen ons leven en ons bezit in bruikleen. Onze omgang met het geld laat zien of wij ons dat bewust zijn.

Dan is niet de vraag wat wij aan de Heer zullen geven, maar wat wij voor onszelf mogen gebruiken, want alles is van de Heer. Wie zich dat bewust is, krijgt “het ware”, “het uwe”. In dat licht valt het belang van aardse rijkdom volledig weg. Dat kan iemand zomaar ontvallen. Voor wie zich dat realiseert, is het al weggevallen, want hij is in het bezit van zijn ware rijkdommen die hem niet kunnen ontvallen.

De Heer besluit Zijn onderwijs hierover met de waarheid dat geen huisknecht twee heren kan dienen. Het kan eenvoudig niet. Als hij het toch doet, schiet of de een of de ander erbij in. De heren zijn geen gelijke partijen, maar elkaars tegenpolen. God en de god van het geld staan tegenover elkaar. Wie meent God te kunnen dienen en tegelijk het leven van een rijke dwaas te kunnen leven (Lk 12:16-20), geeft aan God te haten en het geld lief te hebben. We haten óf God óf het geld. De Een én het ander een beetje liefhebben, kan niet.

Copyright information for DutKingComments