Luke 16:25
De omgekeerde rollen na de dood
Het leven op aarde, hoe schitterend ook, is eindig. Het ogenblik van de dood komt onherroepelijk. Dan blijkt dat het contrast tussen de arme en de rijke enorm veel groter is dan het op aarde was. De arme sterft. Voor hem betekent dit een overgang van ellende op aarde naar een heerlijke plaats. De engelen nemen hem op en dragen hem in de schoot van Abraham (Hb 1:14), een plaats van louter zegen en vreugde en genot. Dit moet de farizeeën zeer opmerkelijk in de oren hebben geklonken. De rijke sterft ook. Dan openbaart zich het enorme contrast. Hij sterft en wordt begraven. Van engelen is geen sprake en nog minder van de schoot van Abraham, de plaats die iedere Jood begeerde. Zodra hij zijn ogen op aarde heeft gesloten, slaat hij ze op in de hades en ervaart terstond de pijnen van die plaats. Behalve dat, ziet hij “uit de verte”, dat wil zeggen vanuit de plaats waar hij is, Abraham, en Lazarus in zijn schoot. Het is een van de kwellingen van de hel om vanuit die plaats, die ver van de zegen verwijderd is, de plaats van zegen te zien en eraan te denken dat men daar had kunnen zijn en zich tevens bewust te zijn er nooit te kunnen komen. Dat is de worm die niet sterft, de eeuwige wroeging. De rijke is zich volledig bewust van zijn situatie van pijn. Hij denkt niet aan zijn zonden, maar aan zijn ellende. Hij vraagt ook niet om eruit te worden bevrijd. In de hel verandert iemand niet van gezindheid. Wie op aarde niet naar God verlangde en Hem niet liefhad, verlangt ook in de hel niet naar God en heeft Hem ook daar niet lief. Er is niemand in de hel die God smeekt om eruit verlost te worden. Het enige wat de rijke man zoekt, is een beetje verkoeling voor zijn tong waardoor de pijnen enigszins verzacht zouden kunnen worden. Hij vraagt Abraham Lazarus naar hem toe te zenden met wat water aan de top van zijn vinger. Op aarde heeft hij niet naar Lazarus omgezien. Hij zou er niet aan hebben gedacht een gunst van iemand als Lazarus te vragen. De gedachte alleen al zou hij walgelijk hebben gevonden. Nu smeekt hij om een gunst van Lazarus! Egoïsme brengt een mens tot daden waaraan hij in andere omstandigheden niet zou hebben gedacht. In het hiernamaals wordt de aardse werkelijkheid in haar ware licht gezien. Abraham antwoordt de rijke dat zijn verzoek niet wordt ingewilligd. De hel is de plaats van begeerten en verlangens van mensen naar het minste wat ze op aarde hadden, maar die nooit vervuld zullen worden. Uit het antwoord blijkt dat de rollen, vergeleken met de situatie op aarde, volledig omgedraaid zijn. Abraham noemt hem “kind” en herinnert hem hiermee aan het voorrecht dat hij op aarde had om tot het uitverkoren volk van God te behoren. Abraham herinnert hem aan zijn leven, hoe hij daarin het goede had ontvangen. De rijke, die nu de arme is, ziet zijn rijk gevulde tafels en zijn leven van feesten weer voor zich. Abraham herinnert hem ook aan Lazarus die daar het kwade heeft ontvangen. De man ziet ook Lazarus weer aan zijn voorpoort liggen met honden om zich heen die zijn zweren likken. Hij heeft niet naar hem omgezien. Alles wat de rijke aan Lazarus heeft onthouden, ontvangt Lazarus nu. En alles waar de rijke in zijn egoïsme geen oog en geen hart voor had, krijgt hij nu. We moeten trouwens niet denken dat de rijke de pijnen krijgt als straf voor zijn rijkdom. Hij komt niet in de plaats van pijn vanwege zijn rijkdom, maar vanwege zijn egoïsme, voor het alleen voor zichzelf leven. Hij is een rentmeester geweest die de goederen van zijn Heer heeft verkwist en zich niet druk maakte om ‘de eeuwige tenten’. Hij is nooit met zijn zonden tot God gegaan, hij heeft zijn egoïsme nooit beleden. Hij heeft nooit erkend dat hij alle rijkdom die hij in zijn leven “ontvangen” heeft – zo zegt Abraham het –, van God heeft gekregen. Alles was van en voor hemzelf. Alle anderen, zoals Lazarus, konden toekijken, maar ze kregen er niets van. Zoals de rijke de straf niet krijgt alleen omdat hij rijk is geweest, zo krijgt ook Lazarus de troost in het hiernamaals niet alleen omdat hij op aarde arm en verstoten was. Zoals gezegd, betekent Lazarus ‘God is mijn hulp’. Hij heeft in zijn leven op aarde de betekenis van zijn naam laten zien. Lazarus is niet in opstand gekomen tegen God vanwege zijn lot. Dat had gemakkelijk gekund, maar hij is op God blijven rekenen. Hij had op aarde niets anders dan God en hij heeft in de heerlijkheid ook niets anders. Abraham spreekt over troost voor Lazarus, niet over zegen, hoewel het daar een en al zegen is. Troost is een voorziening voor iemand die veel heeft geleden en daarin nu verlichting en uitkomst krijgt. Het lijden is voor Lazarus voorbij en hij geniet nu van het tegenovergestelde. Het is trouwens, door wat zowel de rijke als Lazarus bewust ervaart, duidelijk dat de leer van de zielenslaap een dwaalleer is. Abraham wijst er verder op dat het in het hiernamaals onmogelijk is om van plaats te veranderen. Hij spreekt over een grote kloof tussen de plaats van pijn en de plaats van troost en zegen. De leer van het vagevuur – een tussentoestand van reiniging in het hiernamaals, waarna iemand alsnog de hemel binnengaat – is een grove misleiding. Het vagevuur is een rooms-katholiek, duivels verzinsel. Het is onmogelijk een verandering aan te brengen in de plaats die iemand na zijn dood inneemt (Pr 11:3).
Copyright information for
DutKingComments