Luke 19:12-27

Een man van hoge geboorte

De discipelen horen de Heer Jezus spreken over de behoudenis. Dat doet hen denken aan het vrederijk. Zij zien in Hem de Messias. Al hun gedachten zijn erop gericht dat Hij naar Jeruzalem zal gaan om daar plaats te nemen op de troon van David en het koninkrijk van God in openbare heerlijkheid en majesteit te vestigen. Omdat ze steeds daarmee bezig zijn, begrijpen ze elke keer dat Hij spreekt over Zijn lijden en dood die Hem in Jeruzalem te wachten staan, er niets van. Ook nu gaan ze van de verkeerde veronderstelling uit dat Hij naar Jeruzalem gaat om de troon te bestijgen en Zijn regering te aanvaarden.

De Heer kent hun gedachten en daarom spreekt Hij een gelijkenis uit. De man van hoge geboorte is Hijzelf. Hij is Gods Zoon, ook als Mens. Hij is op aarde gekomen om Gods koninkrijk op te richten, maar Hij is verworpen. Nu reist Hij naar een ver land, de hemel, om daar het koninkrijk in ontvangst te nemen. Hij is werkelijk Koning met een werkelijk koninkrijk. Hij regeert echter nog niet openbaar, maar in de harten van hen die Hem als Heer belijden. Maar Hij komt terug om Zijn koninkrijk op aarde op te richten.

Voordat Hij naar de hemel gaat, geeft Hij Zijn slaven – dat zijn zij die Hem als Heer belijden – een pond met de opdracht daar zaken mee te doen. Hij voegt daaraan toe “totdat ik kom”, dat is totdat Hij terugkomt. Alle slaven, die nadrukkelijk “Zijn” slaven worden genoemd, krijgen dezelfde som toevertrouwd. Het getal tien ziet op verantwoordelijkheid. Alle slaven zijn verantwoordelijk om te handelen met wat de Heer hun heeft gegeven. Dat ze dezelfde som krijgen, betekent dat het onderscheid in resultaat het gevolg is van hun vlijt, inzet, motivatie en dergelijke en niet van hun capaciteiten.

De Heer spreekt in Mattheüs 25 een gelijkenis uit die veel lijkt op deze gelijkenis. Maar er is verschil. Daar spreekt Hij over een heer die buitenslands gaat en die aan zijn eigen slaven ieder een verschillende som toevertrouwt (Mt 25:14-15). In Mattheüs 25 legt Hij de nadruk op de macht en de wijsheid van de Gever Die onderscheid maakt in Zijn gaven, in overeenstemming met de bekwaamheid van iedere slaaf. Het resultaat is een opbrengst in overeenstemming met het verschil in de gave, maar een gelijke beloning (Mt 25:19-23).

Terwijl in Mattheüs 25 meer de soevereine macht van de Heer op de voorgrond staat, gaat het hier meer om de verantwoordelijkheid van de slaven. In het pond kunnen we het ons toevertrouwde pand (1Tm 6:20) zien. Wat ons is toevertrouwd, is de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus (2Ko 4:6), met de bedoeling dat we dat zichtbaar maken in ons leven. In het evangelie naar Lukas betekent dit, dat we de genade die ons in Christus gegeven is, aan de mensen om ons heen laten zien. Als de genade van ons naar anderen gaat, zal die genade ook in anderen gaan werken en zal daardoor de werkzaamheid van de genade toenemen. Zo kunnen we zakendoen met de genade.

Er zijn behalve slaven ook burgers. De burgers zijn de Joden. Zij hebben de Heer Jezus verworpen, want zij haten Hem. Hun haat is zo groot, dat zij Hem als Hij eenmaal weg is zelfs een gezantschap achternazenden om nog eens extra de nadruk erop te leggen dat ze Zijn koningschap niet wensen.

Dit is gebeurd toen zij Stéfanus stenigden die hun in de kracht van de Heilige Geest als het ware een laatste kans bood om Hem alsnog als hun Koning aan te nemen (Hd 7:54-59). Door hem te doden hebben ze Christus als het ware de boodschap achternagezonden als een verklaring dat ze niets met Hem te maken willen hebben. Daarmee hebben zij hun eigen vonnis ondertekend dat later, in het jaar 70, door de Romeinse legers onder aanvoering van Titus is uitgevoerd in de verwoesting van Jeruzalem.

Beloning van de trouwe slaven

De burgers wilden niet dat Hij Koning over hen zou zijn, maar dat verhinderde niet dat Hij het koninkrijk ontving. Nadat Hij het heeft ontvangen, keert Hij terug. Lukas spreekt niet over de tijd die is verstreken tussen Zijn ontvangen van het koninkrijk en Zijn terugkeer. Nu heeft Hij al zo’n tweeduizend jaar geleden het koninkrijk ontvangen en Hij is nog niet teruggekeerd, maar het moment van Zijn terugkeer komt steeds dichterbij. Als Hij terugkomt, wil Hij dat Zijn slaven aan wie Hij geld heeft gegeven, bij Hem worden geroepen. Hij wil weten wat zij aan de zaken hebben verdiend. Dat is Zijn goed recht. Hij heeft Zijn slaven dat geld gegeven om er winst mee te maken voor Hem.

De eerste die voor Hem komt, zegt tegen Hem dat Zijn pond – de slaaf spreekt over “Uw” pond – tienvoudige winst heeft opgeleverd. Hij is iemand die vol toewijding aan zijn Heer bezig is geweest met het hem toevertrouwde pond. De winst bestaat niet uit het aantal bekeerlingen dat iemand kan tonen of het aantal toespraken dat iemand heeft gehouden, maar wat er in het hele leven van de slaaf zichtbaar is geworden van Christus.

Het leven van Christus bracht overvloedig lof aan God. Overal waar mensen Hem zagen en hoorden, verheerlijkten zij God, hoewel velen van hen Hem niet hebben aangenomen en Hem ten slotte zelfs hebben verworpen. Naarmate dit leven van Christus in het leven van een gelovige wordt gezien, zal Hij dat belonen. Dit is geen kwestie van het bezit van een speciale gave, maar van een gezindheid die alles voor Christus doet. Dit ligt open voor iedere gelovige zonder onderscheid. Het gaat om een keus die wel of niet wordt gemaakt.

Zoals gezegd, gaat het om verantwoordelijkheid. Deze slaaf krijgt de goedkeuring van de Heer. De Heer prijst hem en zegt tegen hem “goed zo” en noemt hem een “goede slaaf”. De Heer beloont hem ook. Omdat de slaaf trouw is geweest in het geringste (vgl. Lk 16:10), wordt hem veel toevertrouwd. Hij mag in het koninkrijk samen met Christus regeren (Mt 19:28; 1Ko 6:2-3; 2Tm 2:12; Op 2:26-27) en gezag voeren over tien steden. Hij heeft in zijn leven laten zien dat hij goed is omgegaan met de goederen van zijn Heer. De beloning die hij krijgt, is een deel in het koninkrijk in overeenstemming met zijn werk.

De tweede slaaf komt. Hij spreekt ook over “Uw” pond en kan zijn Heer vijf extra ponden overhandigen. Ook hij is ijverig geweest in zijn dienst voor de Heer, maar toch niet met dezelfde toewijding als de ander. De Heer spreekt dan ook niet op dezelfde wijze Zijn goedkeuring uit als bij de eerste. Evenwel krijgt ook deze slaaf de beloning die bij zijn winst past. Hij krijgt ook zijn deel in het koninkrijk en mag gezag voeren over vijf steden.

De boze slaaf en de burgers

Dan komt de volgende slaaf voor zijn Heer. Ook hij spreekt Hem aan met “Heer” en erkent daarmee Zijn gezag, en ook hij spreekt over “Uw” pond. Hij erkent daarmee dat wat hij heeft gekregen van zijn Heer is. Maar het is allemaal slechts een belijdenis met de lippen. Innerlijk is er geen verbinding tussen hem en zijn Heer. Daarom is er ook geen enkele toewijding aan Hem geweest. Er is niets in zijn leven geweest wat mensen bracht tot verheerlijking van God. Het pond dat hij had gekregen, heeft hij in een zweetdoek weggelegd. Hij is niet van plan geweest zich voor zijn Heer in het zweet te werken. Dat heeft hij dan ook niet gedaan.

Zijn gedrag vloeide voort uit een volkomen verkeerd beeld van zijn Heer. Hij heeft niets begrepen van Zijn genade, hij heeft Hem nooit leren kennen. Hij was bang voor Hem, vond Hem streng en onrechtvaardig. Hij had zo zijn eigen kijk op die Heer en meende dat je maar beter niet met Hem te maken kon hebben. Dat hij toch met Hem te maken zou krijgen, heeft hij niet onder ogen willen zien. Het leven voor zo’n Heer leek hem ondraaglijk. Je mocht van alles niet doen en je moest van alles wel doen. Het was allemaal ‘niet mogen’ en ‘moeten’. In die kijk op zijn Heer wilde hij zich ook niet laten corrigeren. Hij hield daaraan vast en dat bepaalde zijn leven.

Met zijn uitspraken over zijn Heer velt de slaaf zijn eigen oordeel. Als hij echt bang was voor die Heer en het werkelijk zo was dat Hij streng was en naar zijn beoordeling onrechtvaardig bezig was, dan had dat hem tot een ander handelen moeten brengen dan hij nu heeft gedaan. De Heer noemt hem een boze slaaf omdat hij niet heeft gedaan naar wat hij wist. Hij heeft zijn idee over Hem als een excuus gebruikt om helemaal niets met zijn pond te doen. Als hij echt bang was geweest, zou hij Zijn geld aan een bank hebben gegeven. Gewoon nuchter nadenken had hem dan tot de conclusie gebracht dat het geld dan tenminste nog iets voor Hem zou hebben opgeleverd. Het was immers Zijn geld en de opdracht was om er zaken mee te doen.

De Heer verwijt hem niet dat hij geen zaken heeft gedaan. Als hij geen energie had om zaken te doen, zou hij door het geld naar een bank te brengen hebben erkend dat zijn Heer recht op winst had. Omdat hij door zelfzuchtige vrees was geleid, heeft hij laten zien dat er geen liefde voor zijn Meester was (1Jh 4:18). Het ontbrak hem niet zozeer aan de kracht om te handelen, maar aan de juiste geest of gezindheid om te handelen. Hij kende de genade niet. Als wij een wettische geest hebben, dienen we alleen onszelf.

De slechte slaaf krijgt niet alleen geen loon, hij lijdt ook verlies. Wat hem was toevertrouwd, raakt hij kwijt omdat hij er niets mee heeft gedaan. Hij heeft het nooit echt bezeten, want hij had het weggeborgen. Toch wist hij dat hij het had, want hij kon het aan zijn Heer geven, maar het was iets buiten hem, niet in hem. De uiterlijke schijn, het fraaie voorkomen, wordt van hem afgenomen. Wat voor hem een bedekking was voor zijn innerlijke verdorvenheid, is voor de trouwe, toegewijde slaaf de versiering van de echtheid van het geloof dat in hem is. Daarom krijgt de trouwe slaaf erbij wat de slechte slaaf heeft misbruikt.

Zij die erbij staan, wijzen de Heer erop dat die slaaf toch al zoveel heeft. Hij heeft er al tien en nu krijgt hij er nog een bij. Het antwoord laat zien hoezeer de Heer volkomen trouw en toewijding en inzet waardeert. Zo iemand kan niet genoeg beloond worden. Van wie geen innerlijke verbinding met Hem heeft, maar slechts de schijn ophoudt iets te bezitten, zal ook die schijn worden weggenomen.

Aan het slot van Zijn gelijkenis komt de Heer terug op de burgers over wie Hij in het begin ook heeft gesproken (Lk 19:14). Hij noemt hen hier Zijn vijanden. Hij herinnert eraan dat zij niet wilden dat Hij over hen regeerde. Ook voor hen komt de dag van de afrekening. Voor hen is er een passend oordeel. Zij moeten evenals de slaven voor Hem verschijnen, maar met hen is er geen gesprek. Zij moeten in Zijn bijzijn worden afgeslacht. Zijn koningschap is een rechtvaardig koningschap. Hij regeert in gerechtigheid, zowel in beloning als in oordeel over het kwaad.

Copyright information for DutKingComments