Luke 22:7-13

Voorbereidingen om het Pascha te eten

Dan breekt de dag van de ongezuurde broden aan, waarop het Pascha moet worden geslacht. De tijd gaat door en de gebeurtenissen waarnaar in de voorgaande eeuwen is uitgezien en die zijn voorzegd, staan op het punt vervuld te worden. De schaduwbeelden vervagen en dat waarnaar ze verwijzen, komt in het licht.

Dat het evangelie naar Lukas de inleiding vormt op de brieven van Paulus, vindt hier een nieuw bewijs. Paulus verbindt het Feest van de ongezuurde broden en het Pascha geestelijk met elkaar. Hij spreekt over “ons Pascha, Christus” en over “feestvieren … met ongezuurde [broden] van oprechtheid en waarheid” (1Ko 5:7-8). Verderop in de eerste brief aan de Korinthiërs spreekt hij over het avondmaal zoals dat door Lukas hier wordt weergegeven (Lk 22:19-20; 1Ko 11:23-26).

Als we het Pascha begrijpen, zullen we ook het avondmaal begrijpen. Het Pascha heeft te maken met het oordeel over de eerstgeborenen, de trots en de kracht van Egypte, maar ook de trots en de kracht van de Israëlieten. De eerstgeborenen konden alleen gespaard blijven als ze schuilden achter het bloed van het lam. Dat is echter niet het enige. Sparen, niet omkomen, is alleen negatief. Het vervolg van Exodus 12 laat zien dat God spaart om voor Zichzelf te nemen. De eerstgeborenen moeten voor Hem worden geheiligd. Het Pascha is een heiligingsfeest, een feest van toewijding. De gemeente is de “gemeente van [de] eerstgeborenen” (Hb 12:23). We zijn helemaal van en voor Hem. Daarom volgt op het Pascha het Feest van de ongezuurde broden.

De Heer Jezus is niet overgeleverd aan Judas of de godsdienstige leiders of de Romeinse overheid op de door hen bepaalde tijd. Hij bepaalt de tijd, de vorm, de plaats voor het Pascha en daarmee het tijdstip van Zijn overlevering in handen van mensen. Terwijl Hij volmaakt weet van de boze plannen die Zijn vijanden samen met de verrader smeden, handelt Hij in volmaakte afhankelijkheid van Zijn Vader. In het plan van Zijn Vader staat dat Hij samen met Zijn discipelen het Pascha zal eten. Dat moet dus gebeuren.

Om het Pascha klaar te maken zendt de Heer twee van Zijn discipelen, die met name genoemd worden, Petrus en Johannes, om het voor hen te bereiden. Het is treffend dat juist zij in hun geschriften schrijven over het Lam (1Pt 1:19; Jh 1:29; 36; Op 5:6). Petrus en Johannes vragen waar Hij wil dat ze het bereiden. Dat is ook voor iedere gelovige vandaag de belangrijke vraag als het erom gaat waar hij het avondmaal zal vieren.

De Heer geeft geen adres, maar wel aanwijzingen. Hij wil dat ze uitkijken naar een man die ze zullen tegenkomen en die een kruik water draagt. Er lopen niet talloze mannen met kruiken water rond. Waterdragers zijn meestal vrouwen. Het zal dan ook een opmerkelijke verschijning zijn. Hem moeten ze volgen en het huis binnengaan dat hij binnengaat.

Voor ons is dit een belangrijke aanwijzing als het gaat om de vraag waar gelovigen het avondmaal zullen vieren. Het ontdekken van de plaats waar de Heer met de Zijnen wil samenkomen, gaat gepaard met geestelijke oefeningen. Dat was ook zo toen God tot de Israëlieten sprak over de plaats die Hij uitgekozen had om Zijn Naam daar te laten wonen (Dt 12:5; vgl. Hl 1:7-8; Jh 1:38-40).

De man met de kruik water op zijn hoofd stelt iemand voor die in zijn leven – waarvan de kruik een beeld is – het Woord van God – waarvan het water een beeld is – in zijn reinigende kracht toepast (vgl. Ef 5:26) en dat ook doet met betrekking tot de plaats waar de Heer is. De Heer gebruikt gelovigen die trouw zijn aan Zijn Woord om andere gelovigen die ook naar Hem willen luisteren en bij Hem willen zijn over die plaats van samenkomen te vertellen.

De man brengt het water naar het huis. Met dat water heeft de Heer mogelijk de voeten van de discipelen gewassen (Jh 13:1-20). We moeten ons bewust zijn dat wij ons hebben te onderwerpen aan de reinigende kracht van het Woord als wij samenkomen om het avondmaal te vieren. De plaats waar Christus de Zijnen vergadert, is een reine plaats.

Als ze zijn binnengegaan, moeten ze de heer van het huis namens Hem, de Meester, vragen naar het gastverblijf om het Pascha te eten. Het woord ‘gastverblijf’ is hetzelfde woord als in Lukas 2 waar het vertaald is met ‘herberg’ (Lk 2:7). Het komt verder nog maar één keer voor in het Nieuwe Testament, in Markus 14, waar de Heer spreekt over ‘Mijn gastverblijf’ (Mk 14:14).

In het eerste gastverblijf was geen plaats voor de Heer (Lk 2:7). Dat is als het ware de herberg van de wereld waar alleen plaats is voor mensen van de wereld, voor mensen ‘van beneden’. De Heer zoekt ook geen woonplaats in de wereld. Tegenover die herberg heeft Hij Zijn eigen ‘gastverblijf’ waar Hij de Gastheer is en de Zijnen bij Zich uitnodigt om bij Hem te gast te zijn. Daar is plaats voor alle ware discipelen, hoe zwak en vaak ongeestelijk ze ook zijn.

De Heer voorzegt Zijn discipelen dat de heer van het huis hen direct ter wille zal zijn. Hij heeft in het hart van die heer de bereidwilligheid daartoe gewerkt, evenals Hij dat heeft gedaan in het hart van de eigenaars van het ezelsveulen dat Hij nodig had (Lk 19:31-35). Hij zal hun een “grote, toegeruste bovenzaal wijzen”.

Het verblijf waar Christus de Zijnen uitnodigt, is een “bovenzaal”, een verheven zaal, een zaal boven het niveau van de wereld, een zaal die in verbinding met de hemel staat en niet in verbinding met de aarde. Daar is een hemelse sfeer. Het is ook een “grote” zaal, er is plaats voor velen. En het is een “toegeruste” zaal, een plaats die door Hem is klaargemaakt, niemand hoeft er nog iets aan te doen alsof er nog iets aan ontbrak.

Petrus en Johannes gaan op weg en het gaat allemaal zoals de Heer hun heeft gezegd. In overeenstemming met Zijn opdracht maken ze op de aangewezen plaats het Pascha klaar. Ze hebben niet onderweg uitgekeken naar een gelegenheid die hun ook wel geschikt leek, maar ze hebben eenvoudig Zijn bevel opgevolgd.

Copyright information for DutKingComments