Luke 24:33-49

Terug naar Jeruzalem

Na deze wonderlijke ontdekking en ervaring is hun hele teleurstelling omgeslagen in grote blijdschap. Dit moeten ze met de andere discipelen gaan delen. Ze denken niet meer aan Hem als Degene van Wie zij hoopten dat Hij Israël zou verlossen. Israël zou ook nog lang niet worden verlost. Wat dat betreft, was er niets veranderd.

Ze hebben echter de opgestane Heer gezien en door het onderwijs uit Gods Woord hebben ze begrepen dat de weg van de Heer naar de heerlijkheid door lijden moest gaan. Hun geloof en hoop zijn daardoor levend en ook gezond geworden en daarvan gaan ze de discipelen vertellen. Dat willen ze delen. Bij ons is dat ook zo. Alles wat we in het Woord hebben gezien van de Heer Jezus, zal een uitwerking hebben in ons leven. Het zal ons tot getuigen maken, dat kan niet anders.

In Jeruzalem aangekomen vinden ze de elf apostelen met een aantal anderen samengekomen. Voordat de Emmaüsgangers hun enthousiaste getuigenis kunnen geven, roepen de anderen hun al toe dat de Heer is opgewekt. Het is hun namelijk al bekend door Petrus, want de Heer is aan hem verschenen.

We zien hoe snel de getuigenissen van de opstanding van de Heer zich vermeerderen. We horen als het ware een beurtzang met als thema de opstanding van de Heer Jezus waarin de persoonlijke ontmoetingen met Hem worden bezongen. Wat zou het mooi zijn als in de christelijke samenkomsten dat aspect ook veelvuldig aan de orde zou zijn. Dat mag letterlijk door het zingen van liederen gebeuren; het mag ook in persoonlijke getuigenissen gebeuren.

Na het warme onthaal vertellen de twee ook van hun ontmoeting met de Heer en hoe Hij hun is bekend geworden in die handeling die zo tot hun hart heeft gesproken. Tot hen heeft Hij weer op een andere manier gesproken en Zich aan hen bekendgemaakt. Bij hen is het de handeling die spreekt van Zijn dood. Dat delen ze met de anderen.

Verschijning aan de discipelen

Als de harten vol zijn van de Heer Jezus en de ervaringen van ontmoetingen met Hem worden uitgewisseld, kan het niet anders of Hij komt daar Zelf in het midden. Hij vertoont Zich aan hen en spreekt de vertroostende en bemoedigende woorden: “Vrede zij u.” De reactie van de discipelen die Hem voor het eerst zien, is niet bemoedigend voor de Heer. Ze worden bang voor Hem en menen een geest te zien. Ze hebben de verhalen van de anderen wel gehoord, maar zelf nog geen ontmoeting met Hem gehad. Zoals bij de vorige ontmoetingen moet de Heer ook nu eerst een drempel van ongeloof wegnemen. Er is geen spontane blijdschap.

Hij vraagt hun waarom ze ontsteld zijn en waarom er overleggingen in hun hart opkomen. Hij stelt die vragen omdat Hij een andere reactie had mogen verwachten. Ze hebben toch al verschillende getuigenissen van Zijn opstanding gehoord? Waarom hebben ze die niet geloofd? Maar Hij komt hun tegemoet. Hij wijst hen op Zijn handen en Zijn voeten. Daarin zijn de wonden van het kruis nog te zien en ze zullen eeuwig te zien zijn. Hij zal daaraan tot in eeuwigheid gekend worden. Het is het bewijs dat Hij het Zelf is. Hij stuurt niet iemand anders die over Zijn wonden vertelt, maar Hij toont ze Zelf.

Hij nodigt hen uit Hem te betasten en zich ervan te overtuigen dat ze geen geestverschijning zien, maar een Mens. Hij is na Zijn opstanding nog steeds Mens en waarachtig Mens en dat zal Hij tot in eeuwigheid zijn. Hij heeft vlees en beenderen. Van bloed spreekt Hij niet, want dat heeft Hij eens voor altijd gestort.

De Heer laat Zijn woorden volgen door het tonen van Zijn handen en voeten. Hij benadrukt hiermee dat Hij, Die hier als de Levende voor hen staat, Dezelfde is als Degene Die goeddoende (met Zijn handen) door het land is gegaan (met Zijn voeten) (Hd 10:38), met als resultaat dat Hij aan het kruis werd gehangen en daar gestorven is.

Dan slaat de angst en bangheid van de discipelen om in blijdschap. Het is een blijdschap van hun hart en niet van hun verstand. Er gaat een golf van vreugde door hen heen, hun harten zijn overstelpt, maar hun verstand kan het nog niet bevatten. Ze horen en zien hun Heer, maar het is nog zo onwerkelijk. Het laatste wat ze van Hem zagen, was dat Hij dood aan het kruis hing, gemarteld en volkomen uitgeput. Dagen hebben ze met dit beeld in hun gedachten rondgelopen en nu staat Hij hier ineens als de Opgestane in een verheerlijkt lichaam voor hen. Zeker, Hij is het, maar toch, het kan niet waar zijn.

De Heer komt hun nog verder tegemoet in hun grote verbazing. Hij wil hun de zekerheid geven dat Hij het echt is en dat Hij echt is. Hij vraagt of ze iets te eten hebben. Dat hebben ze. Ze hebben een stuk gebakken vis en een stuk van een honingraat. Dat geven ze Hem. De gebakken vis spreekt van het oordeel dat Hij heeft gedragen. De honing spreekt van de zoetheid van de betrekkingen tussen de gelovigen als resultaat van Zijn werk aan het kruis. De Heer neemt het en eet het voor hun ogen op, om hen ervan te overtuigen dat het allemaal waar is wat ze waarnemen. Ze dromen niet.

De zendingsopdracht

Dan herinnert de Heer hen aan de woorden die Hij tot hen heeft gesproken toen Hij nog bij hen was. Daarmee wijst Hij op de tijd dat Hij samen met hen door het land trok. Hij is nu ook bij hen, maar in een volledig andere verhouding. Hij zal nu niet meer met hen door het land trekken. Alles wat over Hem geschreven staat in de wet van Mozes en in de profeten en psalmen, dat is het hele Oude Testament, is vervuld. Feitelijk moet alles wat betrekking heeft op de toekomst nog werkelijkheid worden, maar de basis ervoor heeft Hij gelegd op het kruis. Het is slechts een kwestie van tijd dat het ook gezien wordt en de omstandigheden zo zijn als beschreven staat.

De Heer opent het verstand van de discipelen, en wat ze eerder niet verstonden, verstaan ze nu (1Jh 5:20). Hij is niet meer op dezelfde manier bij hen, maar het Woord van God blijft altijd bij hen. Dat wordt de basis van hun bestaan en handelen. Het Woord van God verleent Goddelijk gezag aan alles wat is gebeurd en aan alles wat nog moet gebeuren.

Vervolgens haalt de Heer de kern aan van wat geschreven staat. De kern is dat Hij, de Christus van God, de Messias, de Gezalfde, moest lijden en uit de doden opstaan op de derde dag. Door Zijn lijden heeft Hij alles weggenomen wat niet met God in overeenstemming is. Door Zijn opstanding op de derde dag heeft Hij een nieuwe wereld geopend waarin alles volkomen met God in overeenstemming is. In die wereld is plaats voor ieder mens die er deel aan wil krijgen.

Die mensen moeten worden uitgenodigd, ze moeten ervan horen. Daarom geeft Hij Zijn discipelen de opdracht om het evangelie van Gods genade te gaan prediken. Hij verleent hun het gezag van Zijn Naam. Ze komen niet met een zelf bedachte boodschap, maar met de boodschap van genade van de opgestane Zoon des mensen. In de kracht van die Naam en met het gezag van die Naam mogen ze bekering prediken, waardoor mensen die daar gehoor aan geven, vergeving van zonden zullen ontvangen. Het werk ervoor is door Hem volbracht. Dat werk strekt zich uit tot alle volken en blijft niet beperkt tot Jeruzalem en Israël.

Wel wil Hij dat ze met hun prediking in Jeruzalem beginnen. Dat maakt de genade alleen nog maar groter. Ze moeten beginnen met de prediking van de genade op de plaats waar de verschrikkelijkste zonde de vergeving des te noodzakelijker maakt. Jeruzalem is ook een kind van de toorn en staat op dezelfde grondslag als de volken. De Heer stelt het beginsel vast waarnaar ook later Paulus zal handelen: eerst de Jood en dan de heiden (Rm 1:16).

Hij kan juist hen tegen wie Hij dit zegt, uitzenden, want zij kunnen spreken als ooggetuigen. Niemand zal hun kunnen vertellen dat het anders is, want ze hebben Hem met hun eigen ogen gezien en met hun eigen oren gehoord. Om als getuige te kunnen optreden zijn twee dingen nodig die hier beide aanwezig zijn. Ze moeten kunnen zeggen: ‘Zo is het, want we hebben het gezien’ en ook: ‘Zo moest het zijn, want zo heeft God het gezegd in Zijn Woord.’

Voordat ze aan het bevel gehoor kunnen geven, hebben ze nog iets nodig en dat is de kracht en leiding van de Heilige Geest. Om hun plaats voor God in te nemen is geen kracht nodig. Door het werk van Christus zijn ze in Hem voor God en ziet God hen in Christus (Ef 1:6). Om hun plaats voor mensen in te nemen en tegenover hen te getuigen is wel kracht nodig. Die kracht is, en geeft, de Heilige Geest. De Heer belooft hun dat Hij Hem zal zenden. Hij noemt de Heilige Geest hier “de belofte van Mijn Vader”. De Heilige Geest is door de Vader beloofd. Als de Heer Jezus terug is bij de Vader, zal Hij wat de Vader heeft beloofd, op hen zenden.

Hier staat “Ik zend … op u” omdat de Heilige Geest door de Heer wordt voorgesteld als een kleed dat vanuit de hoogte over hen komt. De Heilige Geest komt zeker ook in hen, maar met het oog op hun dienst komt Hij ook over of op hen. Hij zal hen met kracht bekleden, zodat ze onbevreesd van de Heiland zullen kunnen getuigen. In zichzelf hebben ze geen kracht, maar Hij zal hun de nodige kracht geven.

Copyright information for DutKingComments