‏ Luke 24:44-47

De zendingsopdracht

Dan herinnert de Heer hen aan de woorden die Hij tot hen heeft gesproken toen Hij nog bij hen was. Daarmee wijst Hij op de tijd dat Hij samen met hen door het land trok. Hij is nu ook bij hen, maar in een volledig andere verhouding. Hij zal nu niet meer met hen door het land trekken. Alles wat over Hem geschreven staat in de wet van Mozes en in de profeten en psalmen, dat is het hele Oude Testament, is vervuld. Feitelijk moet alles wat betrekking heeft op de toekomst nog werkelijkheid worden, maar de basis ervoor heeft Hij gelegd op het kruis. Het is slechts een kwestie van tijd dat het ook gezien wordt en de omstandigheden zo zijn als beschreven staat.

De Heer opent het verstand van de discipelen, en wat ze eerder niet verstonden, verstaan ze nu (1Jh 5:20). Hij is niet meer op dezelfde manier bij hen, maar het Woord van God blijft altijd bij hen. Dat wordt de basis van hun bestaan en handelen. Het Woord van God verleent Goddelijk gezag aan alles wat is gebeurd en aan alles wat nog moet gebeuren.

Vervolgens haalt de Heer de kern aan van wat geschreven staat. De kern is dat Hij, de Christus van God, de Messias, de Gezalfde, moest lijden en uit de doden opstaan op de derde dag. Door Zijn lijden heeft Hij alles weggenomen wat niet met God in overeenstemming is. Door Zijn opstanding op de derde dag heeft Hij een nieuwe wereld geopend waarin alles volkomen met God in overeenstemming is. In die wereld is plaats voor ieder mens die er deel aan wil krijgen.

Die mensen moeten worden uitgenodigd, ze moeten ervan horen. Daarom geeft Hij Zijn discipelen de opdracht om het evangelie van Gods genade te gaan prediken. Hij verleent hun het gezag van Zijn Naam. Ze komen niet met een zelf bedachte boodschap, maar met de boodschap van genade van de opgestane Zoon des mensen. In de kracht van die Naam en met het gezag van die Naam mogen ze bekering prediken, waardoor mensen die daar gehoor aan geven, vergeving van zonden zullen ontvangen. Het werk ervoor is door Hem volbracht. Dat werk strekt zich uit tot alle volken en blijft niet beperkt tot Jeruzalem en Israël.

Wel wil Hij dat ze met hun prediking in Jeruzalem beginnen. Dat maakt de genade alleen nog maar groter. Ze moeten beginnen met de prediking van de genade op de plaats waar de verschrikkelijkste zonde de vergeving des te noodzakelijker maakt. Jeruzalem is ook een kind van de toorn en staat op dezelfde grondslag als de volken. De Heer stelt het beginsel vast waarnaar ook later Paulus zal handelen: eerst de Jood en dan de heiden (Rm 1:16).

Hij kan juist hen tegen wie Hij dit zegt, uitzenden, want zij kunnen spreken als ooggetuigen. Niemand zal hun kunnen vertellen dat het anders is, want ze hebben Hem met hun eigen ogen gezien en met hun eigen oren gehoord. Om als getuige te kunnen optreden zijn twee dingen nodig die hier beide aanwezig zijn. Ze moeten kunnen zeggen: ‘Zo is het, want we hebben het gezien’ en ook: ‘Zo moest het zijn, want zo heeft God het gezegd in Zijn Woord.’

Voordat ze aan het bevel gehoor kunnen geven, hebben ze nog iets nodig en dat is de kracht en leiding van de Heilige Geest. Om hun plaats voor God in te nemen is geen kracht nodig. Door het werk van Christus zijn ze in Hem voor God en ziet God hen in Christus (Ef 1:6). Om hun plaats voor mensen in te nemen en tegenover hen te getuigen is wel kracht nodig. Die kracht is, en geeft, de Heilige Geest. De Heer belooft hun dat Hij Hem zal zenden. Hij noemt de Heilige Geest hier “de belofte van Mijn Vader”. De Heilige Geest is door de Vader beloofd. Als de Heer Jezus terug is bij de Vader, zal Hij wat de Vader heeft beloofd, op hen zenden.

Hier staat “Ik zend … op u” omdat de Heilige Geest door de Heer wordt voorgesteld als een kleed dat vanuit de hoogte over hen komt. De Heilige Geest komt zeker ook in hen, maar met het oog op hun dienst komt Hij ook over of op hen. Hij zal hen met kracht bekleden, zodat ze onbevreesd van de Heiland zullen kunnen getuigen. In zichzelf hebben ze geen kracht, maar Hij zal hun de nodige kracht geven.

Copyright information for DutKingComments