Luke 4:1-12

Verzocht door de duivel

De Heer is gedoopt. De Heilige Geest, door Wie Hij is verwekt en Die altijd vol in Hem aanwezig is, is op Hem neergedaald als teken dat Hij Zijn dienstwerk kan beginnen. Voordat Hij Zijn dienstwerk begint, wordt Hij door de Geest, met Wie de Vader, God, Hem verzegeld heeft (Jh 6:27), in de woestijn geleid. Hij is de ware Zoon Die door de Geest van zoonschap wordt geleid. Hij wordt niet alleen naar de woestijn heengeleid, Hij wordt ook, als Hij in de woestijn is, in de woestijn rondgeleid. Het initiatief van de verzoekingen gaat van de Geest uit Die de Heer op het terrein brengt waar dat moet gebeuren.

De Geest doet dat om ons te laten zien wat de Mens is naar Gods gedachten en om daarin voor ons een voorbeeld te zijn. De Heer is niet als de eeuwige Zoon verzocht, maar als de Zoon van God Die Mens is. Daarom kan Hij voor ons een voorbeeld zijn. Het doel is om de verzoekingen te ondergaan waaronder Adam is bezweken. Adam werd verzocht en bezweek, terwijl hij in de ideaalste omstandigheden was. De Heer doorstaat de verzoekingen in omstandigheden waarin wij verkeren, niet in die waarin Adam was. Door de verzoekingen te doorstaan heeft Hij de sterke, de duivel, gebonden en kan Hij beginnen aan Zijn dienstwerk van het bevrijden van mensen uit de macht van de duivel (Mk 3:27).

Lukas geeft de verzoekingen niet in historische volgorde (zoals Mattheüs), maar in een morele volgorde, dat wil zeggen een volgorde naar de inhoud van de verzoekingen. Deze volgorde komt overeen met de volgorde van de elementen van de wereld zoals Johannes die in zijn eerste brief geeft: “De begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven” (1Jh 2:16). De Heer wordt eerst verzocht met het oog op Zijn lichamelijke behoeften, dan met het oog op de heerlijkheid van de wereld en ten slotte heeft de duivel een geestelijke verzoeking voor Hem door Hem voor te stellen Zijn recht als Messias op te eisen. De eerste verzoeking is gericht op de begeerte van het vlees, de tweede op de begeerte van de ogen, de derde op de hoogmoed van het leven. De verzoekingen van de duivel betreffen de hele Mens, Zijn lichaam, ziel en geest (vgl. 1Th 5:23, waar de volgorde andersom is).

Al deze verzoekingen hebben bij de Heer als uitwerking dat Zijn volmaaktheid des te meer schittert. Hij kan zeggen dat de duivel in Hem geen enkel aanknopingspunt voor de zonde heeft (Jh 14:30). Dat kunnen wij niet zeggen, maar toch kunnen wij net als Hij staande blijven als er verzoekingen op ons af komen. De overwinning wordt niet behaald door te denken dat we erboven verheven zijn, maar door het volgen van het voorbeeld van de Heer in het hanteren van het Woord van God.

Het Woord van God behoort altijd het normale richtsnoer voor de leiding van ons leven te zijn in al onze omstandigheden. Dat betekent dat we alleen handelen als God het wil en dat we handelen in vertrouwen op Hem. Dat is ware gehoorzaamheid en afhankelijkheid. Zo handelt de Heer. Wat kan de duivel doen met een Mens Die nooit buiten de wil van God gaat en voor Wie die wil de enige beweegreden tot handelen is?

De Heer Jezus is veertig dagen lang verzocht door de duivel. De drie die voor ons opgetekend worden, zijn zijn laatste en hevigste verzoekingen. Hier zet de duivel alles op alles om de Heer alsnog tot een handeling te brengen die losstaat van een opdracht van Zijn God. En hoe zwak is Hij geworden als Hij veertig dagen lang niets heeft gegeten. Dit is het uitgelezen moment voor de duivel om met zijn laatste verzoekingen te komen. Mozes heeft ook eens veertig dagen niet gegeten en gedronken, maar hij was al die tijd alleen bij God, zonder dat de duivel er toegang had (Ex 24:18; Dt 9:9; 18). De Heer was natuurlijk ook al die tijd bij God, maar Hij werd wel blootgesteld aan al de verzoekingen van de duivel.

Eerste verzoeking

De duivel leidt de eerste van zijn laatste drie verzoekingen in met de woorden “als U Gods Zoon bent”. Hij daagt de Heer als het ware uit dat maar te bewijzen en dat te doen door van die steen brood te maken. De duivel erkent de macht van het woord van de Heer dat Hij het maar tegen de steen hoeft te zeggen en de steen zal in brood veranderen. En had Hij geen enorme honger? Dan kun je toch best je macht gebruiken om daarin te voorzien? Later zal Hij meerdere keren een grote menigte verzadigen met slechts een paar broodjes.

Het gaat er ook niet om of Hij het wel of niet kan, maar of de Vader het wil. Deze eerste verzoeking staat in verband met de lichamelijke behoefte aan eten die ook Christus eigen is. Hij is waarachtig Mens en heeft brood nodig voor Zijn lichaam. Honger hebben is geen zonde en ook eten om de honger te stillen is geen zonde.

Zoals gezegd, heeft Hij de macht om van deze steen brood te maken. Ook het gebruikmaken van Zijn macht is geen zonde. Als Hij die macht echter zou gebruiken tot eigen nut en nu zou eten, op aandringen van de duivel, zou Hij zondigen. Hij zou dan eten, zonder opdracht van Zijn Vader. Als Hij zou hebben gegeten, zou Hij Zich hebben laten leiden door Zijn lichamelijke behoefte in plaats van door Zijn Vader. Hij zou, in plaats van afhankelijkheid van de wil van God, de eigen wil hebben laten gelden.

Hoe volmaakt antwoordt Hij de duivel met een citaat uit Gods Woord (Dt 8:3). De Heer zegt niet tegen de duivel: ‘Ik ben God en jij bent de duivel, ga weg.’ Dat zou niet tot eer van God en ook geen hulp voor ons zijn geweest. Hij neemt de plaats in die ook wij hebben. Net als Hij kunnen wij de verzoekingen van de duivel alleen weerstaan en hem verjagen door het Woord van God te citeren.

Zijn antwoord op deze eerste verzoeking toont aan dat Hij de plaats inneemt tegenover God die de mens past, dat is de plaats van volkomen afhankelijkheid van God. Het natuurlijke leven van de mens is afhankelijk van het eten van brood. Het geestelijke leven van de mens is afhankelijk van het aannemen en gehoorzamen van het Woord van God. Hij luistert elke morgen naar wat God te zeggen heeft (Js 50:4) en dat bepaalt wat Hij doet en spreekt en waar Hij heengaat; daarin vindt Hij Zijn kracht.

Veel gelovigen leven van stenen in plaats van brood. Zij geven daarmee ook een slecht voorbeeld voor hun kinderen. Als het Woord niet ons dagelijkse voedsel is, hoeven we ook niet te verwachten dat onze kinderen daarnaar zullen vragen.

De Heer Jezus haalt elke keer iets uit het boek Deuteronomium aan. In dat boek heeft het volk de woestijnreis achter de rug en ligt het beloofde land vóór hen. God vertelt in dat boek aan het volk hoe Hij voor hen heeft gezorgd in de woestijn, wat Hij hun in de woestijn heeft willen leren en wat hun na de woestijn aan heerlijke zegeningen te wachten staat. God wil hun harten door alles wat Hij in dit boek zegt zo vormen, dat ze zich allen alleen op Hem zullen richten.

Hij wenst een volk van zonen te bezitten met wie Hij kan spreken over wat Zijn hart bezighoudt. En een zoon is er voor het welbehagen van God. Dat zien we volmaakt in dé Zoon, maar God wil het ook zo graag in al Zijn kinderen zien. Daarvoor is nodig dat ons leven wordt gevormd door het Woord van God en dat we daardoor leven en dat we ons leven niet laten bepalen door de lichamelijke behoeften, alsof daar alles om zou draaien.

Tweede verzoeking

Voor zijn tweede verzoeking neemt de duivel Hem mee “omhoog”. Vanaf die verhevenheid laat hij Hem alle koninkrijken van het aardrijk zien. Alsof Hij niet alomtegenwoordig is! Maar Hij is hier Mens en onderwerpt Zich aan deze verzoeking. We zien hier ook de macht van de duivel die in staat is om in een flits alle heersende machten en de daarmee verbonden heerlijkheid te laten zien. Hij kan die macht overigens alleen uitoefenen als Christus hem daartoe de gelegenheid geeft.

De grote verzoeking is dat de duivel Hem alle macht over alle koninkrijken aanbiedt en alle heerlijkheid die daarbij hoort om die te nemen zonder dat Hij daarvoor zou hoeven te lijden. Hoe aantrekkelijk moet dat aanbod geweest zijn voor Iemand Die uiterst verzwakt is! De duivel bluft niet als hij zegt dat die koninkrijken aan hem zijn overgegeven. Dat is ook zo, sinds de mens hem de heerschappij over zijn leven gaf bij de zondeval. Als hij zegt dat hij ze geeft aan wie hij wil, is dat misleiding. In beperkte zin is het zo (vgl. Op 13:4), maar in absolute zin is het een leugen. God is namelijk de Opperregeerder (Dn 4:25; Rm 13:1). Hij stelt koningen aan en zet ze af. De Heer betwist echter geen van beide.

De duivel wil Hem die koninkrijken wel geven, maar hij vraagt een tegenprestatie. Nooit geeft de duivel iets weg zonder dat er een prijs voor moet worden betaald. Die prijs is altijd: eer voor hem. De duivelse list van zijn voorstel is dat in het geval dat de Heer Jezus dit had gedaan en die koninkrijken Zich zo eigen had gemaakt, Hij tegelijk in de macht van de duivel was geweest en de duivel werkelijk alle heerschappij had gehad. Wat de duivel geeft, is hij niet kwijt. Wie iets van hem aanneemt, verkoopt zijn ziel aan hem.

Voor het antwoord op deze tweede verzoeking haalt de Heer Jezus weer iets aan uit het Woord van God en weer uit het boek Deuteronomium. De duivel heeft voorgesteld dat Hij hem door een simpele knieval zou aanbidden, maar in het Woord van God staat dat alle aanbidding en dienst alleen voor God moeten zijn (Dt 6:13; Dt 10:20). Door dit antwoord toont de Heer dat het enige waar het bij Hem om gaat, volkomen overgave aan God is. Tevens laat Hij daardoor zien dat in dat licht wereldse macht en majesteit op zich niets voor Hem betekenen.

Aanbidden van God is de hoogste roeping van een mens. God de Vader wenst aanbidders, naar hen zoekt Hij (Jh 4:23-24). In het boek Deuteronomium gaat het ook speciaal over een plaats van aanbidding waar God Zijn volk als zonen wil ontmoeten, opdat ze Hem aanbidden. Zonen zeggen “Abba, Vader” (Rm 8:15; Gl 4:5-6). Het kennen en genieten van die relatie doet alle heerlijkheid van de wereld in het niet vallen.

Derde verzoeking

Voor zijn derde poging om de Heer Jezus ten val te brengen voert de duivel Hem naar de tempel in Jeruzalem. Hij laat Zich meenemen naar de dakrand van de tempel. De duivel stelt Hem voor om Zichzelf naar beneden te werpen. Weer laat hij dit voorstel voorafgaan door de uitdagende woorden “als U Gods Zoon bent”. Hij zegt daarmee: ‘Als U dat dan echt bent, bewijs het maar eens.’

Om zijn verzoeking kracht bij te zetten haalt de duivel nu zelf iets uit Gods Woord aan. Hij zegt dat de Heer, als Hij inderdaad Gods Zoon is, Zich gerust naar beneden kan werpen, want Hij zal dan immers op de bewarende ondersteuning van de engelen van God mogen rekenen (Ps 91:11). Is Hij niet het voorwerp van de verering van de engelen? Als Hij hierop zou ingaan, zou Hij ook de roem van de mensen op het tempelplein verwerven. Ze zouden Hem zeker als de Messias aannemen.

Deze verzoeking is in werkelijkheid een verzoeking tot zelfverheffing in de dingen die God heeft gegeven. Maar er is bij de Heer Jezus geen zoeken van Zichzelf. Hij kent het Woord ook. Hij weet dat diezelfde psalm spreekt over een gezeten zijn in de schuilplaats van de Allerhoogste (Ps 91:1). Dat is de plaats die Hij inneemt en daarom is er bij Hem geen enkele gedachte om God te verzoeken. Het is voor Hem niet nodig dat Hij God moet uitproberen of het wel waar is wat Hij heeft gezegd.

Daarbij komt nog dat de duivel altijd selectief is in zijn citeren van de Bijbel. De duivel kent de Bijbel goed. Hij citeert daaruit (Ps 91:11). We kunnen er echter van op aan dat hij altijd verzen verdraait of slechts gedeeltelijk aanhaalt als hij iets citeert uit de Bijbel. Hier laat hij opzettelijk iets weg en wel de woorden “dat zij U bewaren op al Uw wegen”. De duivel spreekt niet over “Uw wegen”, dat zijn de wegen van de Heer, Jahweh, want de Heer Jezus gaat Zijn weg in gehoorzaamheid aan Hem.

De aard van de derde verzoeking is om Hem te doen twijfelen aan de trouw van God. Het is een uittesten of God wel zal doen wat Hij in Zijn Woord heeft gezegd. In het antwoord dat Hij geeft en dat weer uit de Schrift komt en weer uit Deuteronomium, blijkt Zijn volkomen vertrouwen op God (Dt 6:16). Israël heeft bij Rafidim God verzocht (Ex 17:1; 7). Ze wilden wel eens weten of God wel met hen was, terwijl de bewijzen zo overvloedig gebleken waren. De Heer weerstaat de verzoeking met het Schriftwoord dat ervoor waarschuwt de Heer, Zijn God te verzoeken. We beledigen God als we Hem niet op Zijn Woord vertrouwen, hoe misschien de omstandigheden ook lijken aan te geven dat God niet te vertrouwen zou zijn.

Copyright information for DutKingComments