Luke 4:27-29

Genade voor de heidenen

De Heer illustreert Gods genade met twee voorbeelden uit hun eigen Schriften. In beide gevallen gaat het om zondaars uit de heidenen die ontvangers van de genade worden. Door deze voorbeelden wordt de ware gezindheid van hun hart openbaar. Het eerste voorbeeld van de genade komt uit de dagen van Elia en wel uit de tijd van drieënhalf jaar droogte die Hij aangeeft met de woorden dat “de hemel drie jaar en zes maanden gesloten was”, dat wil zeggen dat er geen regen viel (1Kn 17:1; 7). God onthield Zijn volk Zijn zegen. Hij deed dat op grond van het gebed van Elia (Jk 5:17). Elia bad dit gebed omdat het volk zo ver van de HEERE was afgeweken en hij ernaar verlangde dat het volk weer naar Hem zou terugkeren. Soms zijn daar drastische middelen voor nodig.

De Heer Jezus herinnert niet voor niets aan die tijd. Het volk is ook nu ver van God afgeweken. Zouden ze de parallel zien en nu wel openstaan voor de genade? Toen de periode van grote droogte er was, werd Elia tot niemand van het volk Israël gezonden. Er was buiten het land een vrouw, een weduwe, die wel openstond voor God. Naar haar werd Elia gezonden (1Kn 17:9). Nu zendt God wel Zijn Zoon naar het hele volk. Zullen ze Hem aannemen?

De Heer brengt een ander voorbeeld van de genade naar voren, uit de tijd van de profeet Elisa. Toen waren er veel melaatsen in Israël, maar niemand richtte zich tot God om gereinigd te worden. Naar aanleiding van het getuigenis van een meisje werd er door een heidense melaatse man een beroep gedaan op Gods genade in de profeet Elisa (2Kn 5:1-14). En hij werd gereinigd. Nu zendt God Zijn Zoon wel naar het hele volk om hen van de melaatsheid van hun zonden te reinigen. Zullen ze Hem aannemen?

De reactie van allen die zich zojuist nog hebben verwonderd over de woorden van genade, is schokkend. Als Hij Zijn voorbeelden van betoonde genade aan de heidenen heeft gegeven, worden ze allemaal met toorn vervuld. Genade voor de heidenen is voor hen een onmogelijkheid, een volstrekt verwerpelijke gedachte. Zoiets kan nooit. Het maakt duidelijk dat zij niet van genade afhankelijk willen zijn. Deze reactie zien we altijd bij een religieus, niet wedergeboren mens: zelf de genade niet aannemen en die aan anderen misgunnen.

Verklarende woorden van de genade zijn goed, maar zodra ze merken dat genade niets anders dan onwaardigheid van de ontvanger als voorwaarde heeft, worden ze woedend. Ze vinden dat Hij goede dingen zegt, maar Hij moet niet menen dat zij op de bodem van de genade gaan staan. Alsof zij niet beter zijn dan de verachte heidenen! Bij deze eerste gelegenheid waar de genade wordt aangeboden, wordt ze beslist afgewezen. En niet alleen afgewezen. Ze willen Hem, Die de Brenger van de genade is, vermoorden. Ze gooien Hem de stad uit en voeren Hem naar de steilte van de berg om Hem daarvan naar beneden te werpen.

De Heer laat Zich de stad uitwerpen en Hij laat Zich meevoeren naar de steilte. Dan openbaart Hij op een volmaakt zachtmoedige wijze Zijn Goddelijke macht en majesteit. Zijn dienstwerk moet verdergaan. Zonder enig zichtbaar vertoon van macht keert Hij Zich om. Allen laten Hem los en gaan opzij. In volkomen rust gaat Hij tussen hen door en vertrekt. Wat een verhevenheid in Hem! Wat een drama voor Nazareth! We lezen nergens in de evangeliën dat de Heer daar nog een keer is geweest. Het lijkt erop dat Hij er voorgoed is vertrokken.

Copyright information for DutKingComments