Luke 4:5

Tweede verzoeking

Voor zijn tweede verzoeking neemt de duivel Hem mee “omhoog”. Vanaf die verhevenheid laat hij Hem alle koninkrijken van het aardrijk zien. Alsof Hij niet alomtegenwoordig is! Maar Hij is hier Mens en onderwerpt Zich aan deze verzoeking. We zien hier ook de macht van de duivel die in staat is om in een flits alle heersende machten en de daarmee verbonden heerlijkheid te laten zien. Hij kan die macht overigens alleen uitoefenen als Christus hem daartoe de gelegenheid geeft.

De grote verzoeking is dat de duivel Hem alle macht over alle koninkrijken aanbiedt en alle heerlijkheid die daarbij hoort om die te nemen zonder dat Hij daarvoor zou hoeven te lijden. Hoe aantrekkelijk moet dat aanbod geweest zijn voor Iemand Die uiterst verzwakt is! De duivel bluft niet als hij zegt dat die koninkrijken aan hem zijn overgegeven. Dat is ook zo, sinds de mens hem de heerschappij over zijn leven gaf bij de zondeval. Als hij zegt dat hij ze geeft aan wie hij wil, is dat misleiding. In beperkte zin is het zo (vgl. Op 13:4), maar in absolute zin is het een leugen. God is namelijk de Opperregeerder (Dn 4:25; Rm 13:1). Hij stelt koningen aan en zet ze af. De Heer betwist echter geen van beide.

De duivel wil Hem die koninkrijken wel geven, maar hij vraagt een tegenprestatie. Nooit geeft de duivel iets weg zonder dat er een prijs voor moet worden betaald. Die prijs is altijd: eer voor hem. De duivelse list van zijn voorstel is dat in het geval dat de Heer Jezus dit had gedaan en die koninkrijken Zich zo eigen had gemaakt, Hij tegelijk in de macht van de duivel was geweest en de duivel werkelijk alle heerschappij had gehad. Wat de duivel geeft, is hij niet kwijt. Wie iets van hem aanneemt, verkoopt zijn ziel aan hem.

Voor het antwoord op deze tweede verzoeking haalt de Heer Jezus weer iets aan uit het Woord van God en weer uit het boek Deuteronomium. De duivel heeft voorgesteld dat Hij hem door een simpele knieval zou aanbidden, maar in het Woord van God staat dat alle aanbidding en dienst alleen voor God moeten zijn (Dt 6:13; Dt 10:20). Door dit antwoord toont de Heer dat het enige waar het bij Hem om gaat, volkomen overgave aan God is. Tevens laat Hij daardoor zien dat in dat licht wereldse macht en majesteit op zich niets voor Hem betekenen.

Aanbidden van God is de hoogste roeping van een mens. God de Vader wenst aanbidders, naar hen zoekt Hij (Jh 4:23-24). In het boek Deuteronomium gaat het ook speciaal over een plaats van aanbidding waar God Zijn volk als zonen wil ontmoeten, opdat ze Hem aanbidden. Zonen zeggen “Abba, Vader” (Rm 8:15; Gl 4:5-6). Het kennen en genieten van die relatie doet alle heerlijkheid van de wereld in het niet vallen.

Copyright information for DutKingComments