Luke 4:9-12

Derde verzoeking

Voor zijn derde poging om de Heer Jezus ten val te brengen voert de duivel Hem naar de tempel in Jeruzalem. Hij laat Zich meenemen naar de dakrand van de tempel. De duivel stelt Hem voor om Zichzelf naar beneden te werpen. Weer laat hij dit voorstel voorafgaan door de uitdagende woorden “als U Gods Zoon bent”. Hij zegt daarmee: ‘Als U dat dan echt bent, bewijs het maar eens.’

Om zijn verzoeking kracht bij te zetten haalt de duivel nu zelf iets uit Gods Woord aan. Hij zegt dat de Heer, als Hij inderdaad Gods Zoon is, Zich gerust naar beneden kan werpen, want Hij zal dan immers op de bewarende ondersteuning van de engelen van God mogen rekenen (Ps 91:11). Is Hij niet het voorwerp van de verering van de engelen? Als Hij hierop zou ingaan, zou Hij ook de roem van de mensen op het tempelplein verwerven. Ze zouden Hem zeker als de Messias aannemen.

Deze verzoeking is in werkelijkheid een verzoeking tot zelfverheffing in de dingen die God heeft gegeven. Maar er is bij de Heer Jezus geen zoeken van Zichzelf. Hij kent het Woord ook. Hij weet dat diezelfde psalm spreekt over een gezeten zijn in de schuilplaats van de Allerhoogste (Ps 91:1). Dat is de plaats die Hij inneemt en daarom is er bij Hem geen enkele gedachte om God te verzoeken. Het is voor Hem niet nodig dat Hij God moet uitproberen of het wel waar is wat Hij heeft gezegd.

Daarbij komt nog dat de duivel altijd selectief is in zijn citeren van de Bijbel. De duivel kent de Bijbel goed. Hij citeert daaruit (Ps 91:11). We kunnen er echter van op aan dat hij altijd verzen verdraait of slechts gedeeltelijk aanhaalt als hij iets citeert uit de Bijbel. Hier laat hij opzettelijk iets weg en wel de woorden “dat zij U bewaren op al Uw wegen”. De duivel spreekt niet over “Uw wegen”, dat zijn de wegen van de Heer, Jahweh, want de Heer Jezus gaat Zijn weg in gehoorzaamheid aan Hem.

De aard van de derde verzoeking is om Hem te doen twijfelen aan de trouw van God. Het is een uittesten of God wel zal doen wat Hij in Zijn Woord heeft gezegd. In het antwoord dat Hij geeft en dat weer uit de Schrift komt en weer uit Deuteronomium, blijkt Zijn volkomen vertrouwen op God (Dt 6:16). Israël heeft bij Rafidim God verzocht (Ex 17:1; 7). Ze wilden wel eens weten of God wel met hen was, terwijl de bewijzen zo overvloedig gebleken waren. De Heer weerstaat de verzoeking met het Schriftwoord dat ervoor waarschuwt de Heer, Zijn God te verzoeken. We beledigen God als we Hem niet op Zijn Woord vertrouwen, hoe misschien de omstandigheden ook lijken aan te geven dat God niet te vertrouwen zou zijn.

Copyright information for DutKingComments