Luke 6:1

Aren plukken op een sabbat

Het onderwijs van de Heer over het oude en het nieuwe wordt in deze en de volgende geschiedenis geïllustreerd. Beide geschiedenissen gaan over iets wat op de sabbat gebeurt. De sabbat is bij uitstek iets dat bij de wet, het oude, hoort. De Heer zal hier laten zien hoe het nieuwe werkt.

God heeft de sabbat gegeven als een teken van het verbond. Hij heeft die dag nooit bedoeld als een dag die een verhindering vormt voor Zijn genade. Dat blijkt al uit het feit dat God de sabbat heeft gegeven nog voordat de zondeval heeft plaatsgevonden. Hij heeft die dag bedoeld als een zegen. De farizeeën en schriftgeleerden hebben er echter een dag van gemaakt die een juk is geworden. De Heer handhaaft de sabbat, Hij schaft die niet af, maar gebruikt die dag als een dag van zegen en genade, zoals die altijd naar Gods bedoeling had moeten zijn.

De eerste geschiedenis vindt plaats op de “tweede-eerste sabbat”. Hoogstwaarschijnlijk wordt daarmee de eerste sabbat na de tweede dag van de ongezuurde broden bedoeld. De tweede-eerste sabbat (vgl. Lv 23:9-14) geeft aan dat de eerste schoof van de oogst al bewogen is en de discipelen daardoor vrij zijn om van de aren te eten. Het is de eerste sabbatdag na het bewegen van de eerste schoof voor Jahweh. Geen echte Israëliet zou het als wettig hebben beschouwd om vers koren te eten, voordat Jahweh in de aanbieding aan Hem van die eerste schoof Zijn deel had gekregen.

De Heer wandelt op die dag met Zijn discipelen door de korenvelden, dat wil zeggen te midden van de zegeningen van God, waarvan de discipelen eten – er staat niet dat de Heer dat ook deed. Dat de discipelen aren plukken en eten is volkomen geoorloofd omdat, zoals al is opgemerkt, de eerste schoof van de oogst al voor de HEERE, Jahweh, bewogen is én omdat de wet het toestaat (Dt 23:25). De farizeeën denken daar anders over. Zij hebben hun eigen wetten gemaakt en daarin opgenomen wat allemaal wel en vooral wat allemaal niet op een sabbat mag. Ze maken daarom opmerkingen over het gedrag van de discipelen.

De Heer neemt het voor Zijn discipelen op. In Zijn antwoord laat Hij twee dingen zien: de positie die Hij inneemt en Zijn Persoon. Zijn positie komt overeen met die van David die op de vlucht is voor Saul. Naar die geschiedenis verwijst de Heer hier (1Sm 21:1-9). David was Gods gezalfde koning, maar verworpen. Het was niet Gods bedoeling dat Zijn gezalfde gebrek zou lijden ten koste van het voldoen aan formele wetsvoorschriften. God, Die deze inzettingen heeft gegeven, staat boven de door Hem ingestelde inzettingen.

Zo is ook het hele Israëlitische systeem ondeugdelijk geworden door de afwijzing van de Koning, de ware David. De farizeeën bekommeren zich om bijzaken, terwijl ze Christus verwerpen. Lukas wijst op de overeenkomst met de geschiedenis van koning David. De positie van de Heer is precies als die van David na zijn zalving en voordat hij de troon besteeg. David verkeerde in zulke buitengewone moeilijkheden, dat hij het heilige brood te eten kreeg.

Als de gezalfde koning en zijn volgelingen gebrek hebben aan het hoogstnodige, weigert God, als het ware, vast te houden aan het ritueel. Hoe kan Hij toonbrood van het volk aannemen als voedsel voor Zijn priesters, als Zijn koning, met hen die hem volgen, met de dood worden bedreigd? In diezelfde positie verkeert de grote Zoon van David met Zijn discipelen. Dat blijkt wel duidelijk uit de honger van de Gezalfde en Zijn trouwe volgelingen.

De Heer wijst op die geschiedenis in vragende vorm. Hij stelt vragen die hun geestelijke beoordeling van een situatie vragen. Door het antwoord daarop, hardop of onuitgesproken in hun hart, tonen ze of ze met God leven of dat zij alleen rekening houden met mensen, met zichzelf.

De Heer geeft Zelf het antwoord. In dit antwoord wijst Hij op Wie Hij is. Hij is de Zoon des mensen aan Wie God alle dingen onderworpen heeft. Hij eist het recht erop nog niet op, maar dat betekent niet dat Hij het niet heeft. Als zodanig is Hij Heer over alle dingen, ook over de sabbat. Daarbij komt dat Hij als Jahweh Zelf, want dat is Hij, de sabbat heeft ingesteld. Het is duidelijk dat Hij hier de nadruk legt op Zijn Persoon. De sabbat kan Hem niet beperken in Zijn goedheid. Integendeel, de sabbat staat Hem ter beschikking om Zijn goedheid te tonen. Dat zien we in de volgende geschiedenis.

Copyright information for DutKingComments