Luke 6:22

‘Gelukkig’

Deze ‘zaligsprekingen’ lijken veel op die van Mattheüs 5-7. Toch gaat het waarschijnlijk om een andere gelegenheid en om een andere menigte. De Heer zal bij verschillende gelegenheden dingen van dezelfde inhoud hebben gezegd, maar in woorden die passend zijn voor elk van die gelegenheden. Dat doen alle predikers die bij verschillende gelegenheden over dezelfde onderwerpen spreken, maar dat telkens op een iets andere wijze doen.

In deze toespraak wijst de Heer op het karakter dat Zijn onderwijs zal vormen in hen die het aannemen. Hij spreekt in de eerste plaats tot Zijn discipelen, terwijl de menigten meeluisteren (Lk 7:1). Hij heft Zijn ogen op naar Zijn discipelen, dat wil zeggen dat Hij als Meester een lagere plaats inneemt. Het onderwijs dat Hij geeft, wordt in en door Hem volmaakt in praktijk gebracht. Hij draagt geen lesstof over, maar een levensstijl, een gedrag waarin zichtbaar wordt Wie God is Die in vernedering in Christus tot de mens is gekomen.

Het verschil met de bergrede in het evangelie naar Mattheüs blijkt uit de aanspreekvorm die de Heer gebruikt. Hier richt Hij zich rechtstreeks tot Zijn discipelen. Hij spreekt hen aan en zegt met het oog op het koninkrijk van God dat het “van u” is. In Mattheüs spreekt Hij niet tot een bepaalde klasse, maar over een bepaalde klasse en zegt dat het koninkrijk der hemelen “van hen” is (Mt 5:3).

In het evangelie naar Mattheüs spreekt Hij over de kenmerken van hen die onderdanen zijn in het koninkrijk der hemelen, een koninkrijk dat door de verwerping van de Koning is uitgesteld, maar dat zal worden opgericht als Hij terugkeert. Ondertussen is het koninkrijk in verborgenheid opgericht, zoals Hij in de gelijkenissen in Mattheüs 13 duidelijk maakt. In de bergrede houdt Hij aan hen die in dat koninkrijk zijn als het ware de grondwet van dat koninkrijk voor waaraan zij zich hebben te houden. In het evangelie naar Lukas wijst Hij op een bijzonder kenmerk van hen die bij Hem horen, namelijk hun verbondenheid met Hem. In de beschrijving die Hij hier van Zijn discipelen geeft, blijkt Hij Zijn verwerping als een voldongen feit te veronderstellen. Zij delen in Zijn verwerping.

In de eersten die Hij gelukkig noemt, komt het genoemde verschil met wat in Mattheüs staat, duidelijk tot uiting. Lukas vermeldt dat de Heer Zijn discipelen persoonlijk en direct aanspreekt: “Gelukkig u, armen.” Mattheüs doet dat niet. Hij tekent uit de mond van de Heer op: “Gelukkig de armen van geest”, dat is algemeen en betrokken op de geest.

Zijn volgelingen zijn in alle opzichten arm. Zij hebben geen grote verbeelding en ook geen grote rijkdom. Zij lijken op Hem Die ter wille van ons arm is geworden (2Ko 8:9). Ze mogen dan nu wel arm zijn, maar straks krijgen ze het hele koninkrijk van God als hun ware rijkdom. Dit vooruitzicht is de reden dat de arme discipel zich gelukkig mag weten.

De ware discipel heeft ook honger, maar de Heer spreekt daarover het “gelukkig” uit. In Mattheüs verbindt Hij aan de honger ook ‘dorst’ en ‘naar gerechtigheid’. In Lukas is het weer algemeen. Discipelen hebben honger naar alles wat van God is en wat ze niet om zich heen in de wereld zien. De wereld heeft geen honger naar God, maar werpt Hem uit. De wereld jaagt het eigen belang na ten koste van alles en iedereen. Met God wordt geen enkele rekening gehouden.

De discipel hongert naar de tijd dat God door Christus op aarde zal regeren. Dan zal hij verzadigd worden. Al zijn verlangens naar wat van God is, zullen worden bevredigd. De hele situatie op aarde kan de discipel niet blij maken. Hij lijdt daaronder, het doet hem verdriet. Die situatie blijft echter niet voortduren. Als God door Christus op aarde zal regeren, zal hij lachen.

Omdat God nu nog niet in Christus op aarde regeert, maar juist is verworpen, zal dat ook het deel zijn van de discipelen van Christus. De mensen zullen hen haten en uitstoten en smaden. Hun naam zal met verachting worden genoemd. En dat allemaal omdat ze bij de verworpen Zoon des mensen horen. De Heer noemt hen gelukkig. Het is een gelukkig lot om te delen in de smaad die Zijn deel is.

Over wat de mensen hen zullen aandoen ter wille van Hem, hoeven ze niet te treuren. Daarover mogen ze zich integendeel verheugen. Dat hebben ze ook gedaan (Hd 5:41) en velen na hen. Door wat mensen hen aandoen ter wille van Hem, worden ze blij op aarde, terwijl de gedachte aan loon in de hemel hen extra blij mag maken. In het lijden dat hun wordt aangedaan, worden ze deelgenoten van de profeten die hebben geleden van de vaderen van deze vervolgers. Mensen die vervolgen, doen wat hun voorouders al hebben gedaan.

Copyright information for DutKingComments