Luke 7:11-15

De jongeman van Naïn

De genade van God in Christus vervolgt zijn weg. Op die weg ligt ook Naïn. De Heer gaat daarheen, met in Zijn gevolg twee soorten mensen: veel van Zijn discipelen en een grote menigte. Als Hij met de vele mensen om Zich heen de stadspoort nadert, komt Hem een stoet tegemoet met in hun midden een gestorvene. Het is de eniggeboren zoon van zijn moeder, een weduwe. Israël is als die weduwe, zonder man. Israël heeft een eniggeboren Zoon op Wie het zijn hoop had moeten stellen. En juist Hij zal in de dood gaan en daarmee zal alle hoop van het volk verdwijnen. Israël zal Hem zelf ter dood brengen.

Bij de weduwe zijn ook veel mensen. Zo ontmoeten hier twee grote groepen mensen elkaar. Het middelpunt van de ene menigte is het Leven. Het middelpunt van de andere menigte is de dood. De Heer ziet de moeder, de weduwe. Zij is beroofd van haar laatste steun en vreugde. Haar man was al gestorven en nu moet ze haar zoon naar het graf brengen. Zo vindt er bij de stadspoort, de plaats waar recht wordt gesproken, de confrontatie plaats tussen het leven en de dood. Een van beide menigten zal ruimte moeten maken voor de andere. Wie heeft het recht van doorgang?

Menselijk bezien heeft de dood het laatste woord. De dood heeft het recht aan zijn kant. De dood is immers het rechtvaardige loon van de zonde (Rm 6:23)? Als de dood echter wordt geconfronteerd met het Leven, verliest de dood zijn recht en elke aanspraak erop. Lukas merkt op dat “de Heer” de moeder ziet. Hij, de Heer, heeft het gezag over leven en dood. De dood zal moeten wijken voor de aanspraken van Hem Die dood geweest is en weer levend is geworden tot in alle eeuwigheid (Op 1:18).

Als de Heer haar ziet – en Hij kent haar hele leven en haar verdriet –, wordt Hij “met ontferming over haar bewogen”. Dit woord ‘ontferming’ komt drie keer voor in Lukas: bij de Samaritaan over de man die in handen van rovers is gevallen (Lk 10:33), bij de vader over zijn jongste zoon als hij deze van ver ziet komen (Lk 15:20) en hier in Lk 7:13. Vervolgens spreekt de Heer de troostvolle woorden: “Ween niet.” Dat kan Hij zeggen, de Bron van alle troost. Hij spreekt die woorden tot haar, zonder dat er een hoorbaar beroep door de weduwe op Hem is gedaan. Hij handelt vanuit Zijn eigen volheid van genade. Er is bij de vrouw geen geloof te zien, we zien slechts genade en medegevoel van de kant van de Heer.

Dan komt Hij Die het leven is naderbij. Hij raakt de baar aan en de dragers staan stil. Waarom raakt Hij de baar aan? Omdat Hij Zich daarmee vereenzelvigt. Die baar is Zijn baar. Het ziet vooruit naar Zijn dood die Hij zal smaken voor anderen waardoor Hij het leven aan anderen kan meedelen. Ieder ander mens wordt door deze aanraking verontreinigd, maar bij Hem is het andersom. Wat Hij aanraakt, wordt door Zijn reinheid rein. We hebben dat gezien bij de aanraking van de melaatse (Lk 5:13). Bij de aanraking van de dode zien we dat Zijn machtige hand de dood tot staan brengt.

Dan spreekt Hij woorden van leven. Hij spreekt de dode toe en de dode gehoorzaamt. Hij die gestorven is, is een jongeman, iemand die in de kracht van zijn leven in de greep van de dood is gekomen. De dood moet zijn greep op deze jongeman loslaten als hij de Zoon van God met gezag hoort zeggen: “Ik zeg je, sta op” (vgl. Jh 5:25).

Het resultaat laat niet op zich wachten, maar is er direct. De dode gaat overeind zitten. De eerste uiting van leven is dat hij gaat spreken. Dat is ook het resultaat bij iedere bekering. Als iemand uit de dood is overgegaan in het leven, zal hij daarvan getuigen. Dan geeft de Heer hem aan zijn moeder. Hij weet wat de jongeman nodig heeft en Hij weet wat de moeder nodig heeft. Hij plaatst ze beiden in de verhouding terug die ze hadden, voordat de dood tussenbeide kwam. Hij heeft de familieverbanden ingesteld.

Hij geeft de jongeman niet de opdracht Hem te volgen. De jongeman moet er zijn voor zijn moeder. Dat is de opdracht die de Heer hem geeft. En de moeder krijgt haar troost en haar steun terug. Er staat zo opmerkelijk dat Hij hem aan haar geeft, Hij is de Gever van elke goede gave. Eenmaal zal Israël de eniggeboren Zoon terugkrijgen. Dat is als Hij is opgestaan uit de doden en terugkeert naar Zijn volk.

Wat hier gebeurt, maakt weer grote indruk en God wordt verheerlijkt. Allen zien dat God in Christus aanwezig is en dat God in Hem Zijn volk bezoekt. Hij is voor hen echter niet meer dan een groot profeet, iemand in de rij van andere grote profeten. Ze zien niet dat Hij de Messias is. Toch zorgt wat Hij heeft gedaan ervoor dat in de wijde omtrek “dit woord over Hem” bekend wordt dat God Zijn volk heeft bezocht.

Copyright information for DutKingComments