Malachi 1:6

Eerbied en vrees ontbreken

Het volk zal instemmend hebben geknikt bij de woorden die Maleachi over Ezau heeft gesproken. Maar dan richt hij zich tot hen. God heeft Israël als zoon behandeld, maar hebben zij Hem als Vader geëerd? Zij staan ook met God in verbinding als een slaaf tegenover een heer, maar hebben zij Hem met het verschuldigde respect gediend?

Echt kennen van God is altijd een combinatie van kinderlijk vertrouwen en diep ontzag. Het vertrouwen leidt nooit tot ongepaste familiariteit en het ontzag leidt nooit tot slaafse kruiperigheid. Deze twee verhoudingen zijn de pilaren van de maatschappij. Als die verhoudingen in acht worden genomen, is dat een zegen voor de samenleving. Als er geen rekening mee wordt gehouden, wordt de samenleving ontwricht.

God richt Zich bij deze vragen, die een aanklacht zijn, tot “u, priesters”. Het hele gedeelte van Maleachi 1:6-2:9 is tot hen gericht. God zegt onomwonden tegen hen dat zij Zijn Naam verachten. Zij zijn geroepen het volk het onderscheid tussen heilig en onheilig en tussen rein en onrein te leren (Ez 44:23). Maar de priesters in de dagen van Maleachi hebben daar geen boodschap aan. Dat zij hun bestaan aan God te danken hebben, bedenken ze niet.

De naam “Vader” betekent dat zij als natie aan Hem hun oorsprong te danken hebben. Dat Hij hun Heer is, aan Wie zij gehoorzaamheid verschuldigd zijn, interesseert hen niet. Zij denken alleen aan hun eigen belangen.

De naam ‘Vader’ houdt voor de nieuwtestamentische gelovige een persoonlijke verbinding met Hem in. Iedere gelovige in deze tijd is geroepen tot priesterdienst. Het opnieuw inzicht krijgen in het verrichten van priesterdienst is een van de zegeningen geweest van de opwekking in het begin van de negentiende eeuw. Maar als we vergeten dat het een geschenk van God is en ons erop verheffen, dan worden we geestelijk vet en is onze offerdienst voor Hem een gruwel.

Quasi verongelijkt reageren de priesters op de beschuldiging van de HEERE. Hun ongevoeligheid voor dit verwijt blijkt uit hun huichelachtige vraag die ze met een uitgestreken gezicht stellen: “Waardoor verachten wij Uw Naam?” Zij vinden juist van zichzelf dat zij heel trouwe dienaren van God zijn. Nee, hier vergist de HEERE Zich toch wel heel erg, vinden zij. Hun vraag maakt duidelijk dat ze het helemaal oneens zijn met het verwijt van de HEERE dat zij Zijn Naam verachten.

God confronteert Zijn volk heel wat keren met deze manier van reageren:

1. “Maar u zegt: Waarin hebt U ons liefgehad?“ (Ml 1:2)

2. “Maar u zegt: Waardoor verachten wij Uw Naam?“ (Ml 1:6)

3. “En u zegt: Waardoor maken wij U onrein?“ (Ml 1:7)

4. “Dan zegt u: Waarom?“ (Ml 2:14)

5. “Toch zegt u: Waarmee vermoeien wij [Hem]?“ (Ml 2:17a)

6. “Of: Waar is de God van het oordeel?“ (Ml 2:17b)

7. “Maar u zegt: In welk opzicht moeten wij terugkeren?“ (Ml 3:7)

8. “En dan zegt u: Waarvan beroven wij U?“ (Ml 3:8)

9. “Maar u zegt: Wat hebben wij onder elkaar tegen U gesproken?“ (Ml 3:13)

Telkens geeft het volk in vragende zin aan het helemaal niet eens te zijn met wat God hun voorhoudt. Het komt er steeds op neer dat ze God vragen hoe Hij erbij komt dat Hij hun dat verwijt maakt. En telkens geeft God in Zijn grote geduld een niet mis te verstaan antwoord. Het antwoord dringt echter niet tot hen door omdat ze zichzelf als trouwe dienaren van God zien.

Copyright information for DutKingComments