Mark 1:25

Genezing van een bezetene

In het gedeelte van de Mk 1:21-39 zien we een dag uit het leven van de Heer, van zaterdagmorgen vroeg tot zondagmorgen vroeg. Voor Hem is het een dag vol activiteit, want door de zonde kan er voor Hem geen rust zijn (Js 43:24; Jh 5:17).

In Mk 1:16 staat dat “Hij” liep. Hier lezen we dat “zij”, dat zijn Hij en Zijn vier discipelen, Kapernaüm binnengaan. De discipelen krijgen hier hun eerste onderwijs. Kapernaüm is “Zijn eigen stad” (Mt 9:1), de stad waar Hij woont (Mt 4:13). Deze stad heeft daarmee een grote verantwoordelijkheid om Hem aan te nemen (Mt 11:23). Kapernaüm vormt het centrum van Zijn dienst in Galiléa. Zo hebben ook andere steden een bepaald kenmerk in verbinding met Hem: Bethlehem is de plaats van Zijn geboorte, Nazareth is de stad waar Hij is opgegroeid en Bethanië is het dorp van Zijn vrienden.

Het is sabbat. De sabbat is de rustdag, maar niet voor de Dienaar. Op de sabbat gaan de Heer en Zijn discipelen in de synagoge. De synagoge is de plaats waar het Woord van God gesproken en uitgelegd wordt. De Heer leert er. Zijn woord komt met kracht. Hij verkondigt geen theorieën, maar het levende Woord van God dat harten en gewetens raakt.

De schriftgeleerden met al hun kennis van de Schrift delen kennis mee en leggen de hoorders een juk op. Zij leven niet in en uit het Woord, maar willen slechts hun kennis etaleren. Hun leer is zuurdeeg. De Heer verkondigt geen mening, maar leert met gezag. De uitwerking is niet dat de hoorders er direct door tot geloof komen, maar wel dat ze het gewicht voelen van wat Hij spreekt. Zijn Woord doet altijd iets (Js 55:11). Wat Hij spreekt, laat Hij niet voorafgaan door ‘zo zegt de HEERE’, want Hij is de HEERE Zelf.

Het Woord van God moet met gezag gesproken worden. Hij doet dat hier als Dienaar. Spreken met gezag is niet in strijd met nederigheid van geest, als er maar geen twijfel over Gods gedachten bestaat. De schriftgeleerden houden er alleen meningen op na. De Heer heeft het niet nodig Zijn onderwijs kracht bij te zetten door aanhaling van menselijke bronnen van gezag, zoals Zijn tegenstanders dat doen (Mk 7:7-8).

Hij brengt niet slechts woorden, maar spreekt woorden die met het gezag van God bekleed zijn. Het gaat er niet alleen om wat een dienaar zegt, maar ook hoe hij het zegt. Mensen moeten voelen dat het niet slechts interessant is wat wordt gezegd, maar dat God hier spreekt. Schriftgeleerden spreken over hun theorieën, de Heer spreekt met gezag. Hij spreekt als Dienaar niet uit Zichzelf, maar uit God.

Hij komt met het gezag van Iemand Die de waarheid kent die Hij verkondigt. Het is het gezag dat in werkelijkheid van God is, Hij Die de waarheid kan bekendmaken. Hij spreekt ook als Iemand Die dit gezag bezit en Hij geeft de bewijzen daarvan. Het woord dat zo tot de mens komt, heeft macht over de demonen.

Waar Hij spreekt, kan de macht van de boze niet verborgen blijven. Altijd zal wat duidelijk van God is de boze actief maken. In de evangeliën lijkt het alsof alle gevallen van bezetenheid zich rondom de Heer verzameld hebben. Ze zullen er altijd al geweest zijn, alleen brengt de aanwezigheid van het Goddelijk licht hen nu in de openbaarheid. Door de aanwezigheid van de Zoon van God wordt de satan in het nauw gedreven en ontmaskerd. In zekere mate kunnen we dit overal waarnemen waar de kracht van Gods waarheid en Zijn heiligheid aan het werk zijn.

Het gebeurt in “hun synagoge” omdat daar het gezag van de mens geldt, dat is het gezag van schriftgeleerden. Hun synagoge wordt beheerst door een onreine geest, dat is de sfeer die er heerst. Dat hangt direct samen met de leer van mensen. Een leer van mensen is niet in staat een onreine geest te weren. De man is “in een onreine geest”, dat wil zeggen in de macht van een onreine geest. Dat staat tegenover ‘in de Heilige Geest’ zijn. Hoe is dat met ons? Zijn wij in een onreine geest, dat wil zeggen, heeft deze het te zeggen, of zijn wij in de Heilige Geest, zodat Hij het te zeggen heeft?

Demonen erkennen dat er geen enkele verbinding tussen hen en Christus is. Ook erkennen ze dat Hij de macht heeft om hen te verderven en dat dit ook hun uiteindelijke lot is. Mensen mogen Zijn rechten miskennen, de demonen doen dat niet. Hij is echter nog niet gekomen om hen te verderven, maar wel om de werken van de duivel te verbreken (1Jh 3:8). De demonen belijden Hem als de Heilige van God. Ze hebben op Hem geen enkele vat omdat Hij volmaakt afgezonderd ofwel heilig voor God leeft.

De Heer wil geen getuigenis van demonen (vgl. Hd 16:18). Hij doet wat Hij ook Michaël heeft laten zeggen (Jd 1:9) en bestraft de onreine geest. Zo bestraft Hij ook de winden en de zee en de koorts (Mt 8:26; Lk 4:39). Hij gebiedt de demonen – het zijn er meerdere, wat blijkt uit de woorden “wij” en “ons” – van de bezetene uit te gaan. We lezen nergens dat Hij een bezetene heeft aangeraakt, wat Hij wel doet bij lichamelijk zieke mensen.

Dit is de eerste keer in dit evangelie dat Hij Zijn kracht toont. We zien daarin wat fundamenteel is voor de zegen op aarde en dat is dat de satan uitgeworpen wordt. We kunnen dit vergelijken met het eerste teken van Mozes om zijn Goddelijke roeping als bevrijder van Israël te bewijzen: het opnemen van de staf die een slang was geworden (Ex 4:4).

De demonen verzetten zich niet tegen het woord van de Heer en gaan uit. Ze gehoorzamen Zijn gebod om te zwijgen en spreken ook niet meer. Ze doen echter wel hun best om de man onder het uitgaan nog zoveel mogelijk lijden te bezorgen. Als de duivel op het punt staat zijn prooi kwijt te raken, gaat hij het hevigst tekeer en benadrukt daarmee zijn ware karakter. Daaruit blijkt eens te meer dat hij erop uit is om te verderven. We lezen ook over het uitdrijven van demonen in Mk 1:34 en Mk 1:39. De Heer is de Sterkere (Lk 11:22) en ontrooft de duivel zijn huisraad (Mt 12:29).

Bevrijding gaat hier samen met stuiptrekken en geschreeuw. Het vrij worden is een strijd en gaat met geweld gepaard. Dat geldt ook voor ons als wij ons geestelijk vrij willen maken om door de Heer te worden gebruikt. De gezonde leer van de Schrift drijft de onreinheid uit ons leven en denken, en dat kan, terwijl het ons bevrijdt, pijn doen.

De mensen staan allen verbaasd. Wat ze nu hebben meegemaakt, is uniek. Dit kunnen ze niet plaatsen. Ze praten er met elkaar over, maar komen niet tot de Heer. Ook merken ze op dat Hij een leer brengt die volkomen nieuw is. Ze zien een groot verschil tussen wat ze tot nu toe van hun schriftgeleerden hebben gehoord en wat ze nu van de Heer Jezus horen. Hun vragen zijn gebaseerd op het gezag van Zijn woord en de daadkrachtige uitwerking ervan op onreine geesten. Tegelijk maakt het duidelijk hoezeer de mens verhard is in zijn geweten. Het blijft namelijk bij verbazing en vragen.

De wonderen van de Heer zijn niet alleen een teken en bewijs van kracht, maar ook van goedheid die in Goddelijke macht handelt. Al Zijn werken zijn de vrucht van liefde en getuigen van Gods liefde op aarde. De aanvaarding daarvan betekent de vestiging van het koninkrijk in de harten van mensen.

Zowel Zijn woorden als Zijn werken getuigen van het gezag waarmee Hij het volk leert. Bij ons behoort het ook zo te zijn dat de woorden die wij spreken door onze werken worden ondersteund. Als dat niet zo is, of nog erger, als onze werken in tegenspraak met onze woorden zijn, is onze dienst zwak of tevergeefs.

Het nieuws van dit wonderbare optreden gaat snel door de hele omgeving. Het is het gesprek van de dag.

Copyright information for DutKingComments