Mark 10:21

Eeuwig leven beërven

Als de Heer het huis weer uitgaat, komt er iemand snel naar Hem toe. Hij is de weg opgegaan en daardoor bereikbaar voor wie Hem nodig heeft. De rijke jongeman – dat is hij, zo weten we uit andere evangeliën – lijkt erop te hebben gewacht dat Hij naar buiten kwam. Hij valt voor Hem op de knieën als een bewijs van eerbetoon.

Toch blijkt uit zijn woorden dat hij niet beseft voor Wie hij knielt. Hij ziet in Christus slechts een “goede Meester” Die hem kan vertellen hoe hij eeuwig leven kan beërven. Hij ziet in Hem een volmaakt Iemand, maar ook niet meer dan dat. Hij meent dat hij van Christus kan leren om ook volmaakt te worden. Daarom stelt hij zijn vraag.

Zijn vraag houdt in dat hij meent wel in staat te zijn om het goede te doen, maar dat hij niet weet wat het goede is en hoe hij het goede moet doen. Hij vertrouwt daarbij op zijn eigen, menselijke kracht. Hij heeft de Heer Jezus het goede zien doen. Daarom wendt hij zich met oprechtheid tot Hem om van Hem de weg te leren kennen die naar het eeuwige leven leidt.

Er is bij hem een eerlijk verlangen een nieuwe les te leren en een nieuwe stap te zetten in het doen van goede dingen. We zien een natuurlijk mens die zijn best doet om het goede te doen en de intentie heeft nog beter te presteren. Hij is echter fundamenteel op het verkeerde spoor, want zijn vraag gaat ervan uit dat de mens, zoals hij is, goed is en goed kan doen.

Uit het antwoord van de Heer blijkt dat Hij niet onder de indruk is van de benadering en het eerbetoon van de jongeman. Hij vraagt, waarom hij Hem goed noemt. Dat zou de jongeman alleen kunnen zeggen als hij in Hem ook God zag, want alleen God is goed. De Heer zegt als het ware: ‘Als Ik niet God ben, ben Ik niet goed.’ De jongeman benadert Hem dan ook niet als God. Hij ziet in Hem slechts een bijzonder goed mens. Maar dan doe je volledig tekort aan Zijn Persoon en kun je ook niet van Hem vernemen hoe je eeuwig leven kunt beërven.

Als de jongeman echter door goed te doen het eeuwige leven wil beërven, dan heeft de Heer wel een norm. Die norm is de oude weg, die van de wet. Daarin staat hoe een mens het leven kan verdienen. De wet zegt immers dat de mens die Gods inzettingen doet, zal leven (Lv 18:5). Als voorbeeld noemt de Heer enkele geboden. Hij noemt bewust alleen de geboden die de verhouding tussen mensen onderling regelen, niet de geboden die de verhouding met God regelen.

Van de geboden die Hij noemt, kan de man zeggen dat hij ze nauwgezet heeft onderhouden. Er klinkt in zijn verklaring geen hoogmoed of trots door. Hij heeft zich oprecht aan die geboden gehouden. Zo was ook Saulus evenals deze jongeman naar de wet onberispelijk (Fp 3:6). Maar als Saulus eenmaal gezien heeft Wie Christus is, geeft hij daarvoor alles prijs. Als hij eenmaal Christus in de heerlijkheid heeft gezien, wil hij helemaal geen eigen gerechtigheid meer, want dat zou een menselijke, vleselijke gerechtigheid zijn. Hij bezat de gerechtigheid van God door het geloof. Dan heeft de gerechtigheid waarvoor hij zich zo had ingespannen geen enkele waarde meer.

De jongeman is geen huichelaar. De Heer kijkt hem aan en ziet zijn oprechtheid. Dan lezen we van de liefde van de Heer voor een niet wedergeboren mens. Het is een liefde vanwege de natuurlijke aantrekkelijkheden die ook een natuurlijk mens kan hebben. De jongeman had werkelijk die geboden onderhouden, niet als een farizeeër, om er indruk mee te maken op anderen, maar in de overtuiging dat dit de weg tot het leven was.

Toch had hij daarin nog niet de voldoening gevonden die hij voor zijn hart zocht. Dat komt omdat hij op de verkeerde manier naar het eeuwige leven zocht. Hij meent dat de Heer hem op een werk van de wet zou wijzen dat hem het verlangde eeuwige leven als verdienste zou opleveren. Met al zijn streven en wat hij al heeft verworven, is de jongeman toch op de weg naar de hel. Er is een weg die recht lijkt te zijn, maar naar de dood voert (Sp 14:12). Die weg gaat de jongeman.

De Heer wijst hem op de goede weg en dat is op een werk van het geloof. Als hij werkelijk wil zijn als Christus, dan moet hij doen wat Hij heeft gedaan. Hij beproeft nu het hart van de jongeman en niet alleen zijn uiterlijke gedrag dat onberispelijk is. Door hem te wijzen op wat hem ontbreekt, legt Hij de gehechtheid van de jongeman aan zijn aardse bezittingen bloot. Als hij die zou opgeven, weggeven aan de armen, zou hij van Hem een schat in de hemel krijgen. Tot het moment dat hij die schat zou krijgen, nodigt de Heer hem uit Hem te volgen.

Wat Hij van de jongeman vraagt, heeft Hij Zelf in veel grotere mate gedaan. Hij was rijk en is ter wille van ons arm geworden, opdat wij door Zijn armoede rijk zouden worden (2Ko 8:9). Hier blijkt dat het de jongeman aan geloof ontbreekt. Hij kan de zichtbare aarde niet opgeven voor de onzichtbare hemel. Door het eenvoudige maar krachtige woord van de Heer wordt de begeerte van zijn hart blootgelegd. Hij verkiest zijn geld boven God geopenbaard in liefde en genade.

Copyright information for DutKingComments