Mark 10:46-52

Genezing van een blinde

Zijn dienst voert Hem naar Jeruzalem. In elk van de eerste drie evangeliën begint Zijn laatste reis naar Jeruzalem met dit oponthoud bij Jericho om een blinde te genezen. Onderweg naar Jeruzalem komen ze bij Jericho, de stad van de vloek, en gaan erdoorheen. Als ze de stad uitgaan, is de Heer omgeven door Zijn discipelen en een aanzienlijke menigte. Toch richt Markus onze aandacht op die ene blinde bedelaar, daar langs de weg. Om deze man gaat het bij de Heer.

Deze blinde Bartimeüs ziet niets met zijn lichamelijke ogen, maar zijn geestelijke ogen zien des te meer. Hij heeft gehoord over de Heer Jezus. Nu hoort hij dat Hij vlak bij hem is. Wel hoort hij over Hem als “Jezus de Nazaréner”. Voor de menigte is Hij slechts een man afkomstig uit Nazareth. Bartimeüs ziet meer in Hem. Hij roept tot Hem, opdat Hij Zich over hem zal erbarmen. Hij roept Hem aan als de “Zoon van David”.

Deze naam horen we in dit evangelie voor het eerst. Door deze naam te roepen laat Bartimeüs zien dat hij gelooft in Hem als de Vervuller van alle beloften die zijn gedaan met betrekking tot Zijn koningschap over Israël. Hier is een hart dat naar God zoekt en zo’n hart ziet alles (Sp 28:5b). Hij weet dat hij blind is, hij erkent zijn toestand en verlangt ziende te worden. Wie inzicht heeft in zijn eigen toestand, begint te zien.

Er zijn altijd mensen die de stem van iemand die de Heer om hulp vraagt, het zwijgen willen opleggen. Het zijn er hier zelfs velen. Dat maakt wel duidelijk dat bij de menigte geen geloof aanwezig is. Voor Bartimeüs is de tegenstand een reden om nog harder te roepen. Als we handelen in geloof, zullen we altijd verwijten ontmoeten. Maar tegenstand bewerkt het tegendeel van wat het beoogt. Het bewerkt altijd dat de echtheid van het geloof tot uiting komt.

De Heer stopt altijd voor hen die in nood zijn. Hij zegt dat ze de blinde moeten roepen. Dat gebeurt, terwijl ze Bartimeüs ook bemoedigen. Deze mensen kennen de Heer en getuigen van Hem als ze anderen bij Hem brengen. Zo mogen ook wij iemand bij Hem brengen.

Bartimeüs werpt zijn kleed af omdat het een verhindering is om snel bij de Heer te komen. Het kleed is een beeld van de eigen gerechtigheid die steeds een verhindering is om tot Christus te gaan. Deze eigen gerechtigheid is altijd de verhindering voor het volk geweest (Js 64:6).

Geloof loopt steeds parallel met de wil van de Heer. Evenals Hij eerder aan Jakobus en Johannes heeft gevraagd wat zij wilden dat Hij zou doen (Mk 10:35), vraagt Hij dat nu aan Bartimeüs. Bij hem ziet Hij geloof en dat beantwoordt Hij. Als wij iets vragen naar Zijn wil, hoort Hij ons (1Jh 5:14). Het resultaat is er direct. Hiermee bewijst Hij dat Hij de Messias is (Js 35:5). Het eerste wat Bartimeüs ziet, is de Heer.

Hij zegt tegen hem dat hij heen mag gaan, maar Bartimeüs blijft bij Hem en volgt Hem “op de weg”, dat is de weg naar het kruis. De Heer heeft nooit beslag gelegd op iemand die Hij heeft genezen, alsof de zegen die Hij heeft verleend een recht zou scheppen ten gunste van Hemzelf. We zien dat bij de bezetene (Mk 5:19), het dochtertje van Jaïrus (Mk 5:43), de jongeling van Naïn (Lk 7:15) en de talloze anderen die door Hem zijn genezen. De twaalf die Hij wel heeft geroepen, zijn niet door Hem genezen.

Copyright information for DutKingComments