Mark 12:6-7

Inleiding

In dit hoofdstuk toont de Heer alle klassen van de Joden de toestand waarin zij verkeren. Alle groepen die Hem willen beoordelen, worden zelf door Hem beoordeeld.

De onrechtvaardige landlieden

De Heer gebruikt weer de vorm van een gelijkenis om onderwijs te geven. Het behoort tot het tempelonderwijs waarmee Hij in Markus 11 is begonnen (Mk 11:27). Door deze gelijkenis wil Hij het volk leren wat hun geestelijke toestand is, hoe ze er geestelijk aan toe zijn. Deze gelijkenis wordt door Zijn tegenstander begrepen, maar niet erkend (Mk 12:12).

In de gelijkenis laat Hij zien dat God van Zijn kant alles heeft gedaan om Zijn volk in staat te stellen Hem te geven wat van Hemzelf is. De wijngaard stelt Israël voor (Js 5:1-2). Om daarvan de volle vrucht, dat wil zeggen de vreugde voor Zijn hart, te ontvangen had Hij allerlei voorzieningen getroffen. Het gaat niet alleen om gehoorzaamheid, maar ook om gemeenschap, een gemeenschappelijke vreugde (1Jh 1:4).

Hij had hen afgescheiden van de rest van de zondige mensen door hun de wet als omheining te geven (Ef 2:14-15). Ook trof Hij alle geschikte voorbereidingen voor de volle resultaten van hun arbeid. Hij groef een persbak, waarin we een beeld van de tempel kunnen zien als de plaats waar zij konden komen met hun vruchten. Hij beschermde hen volledig. Daarvoor gaf Hij hun een koning die een functie als wachttoren had. Na al deze voorbereidingen ging Hij weg. Tijdens Zijn afwezigheid waren zij verantwoordelijk voor de wijngaard.

Na al Zijn voorbereidende werkzaamheden zond God Zijn dienaren, die het volk erop wezen wat God van hen verwachtte. Hun dienst was erop gericht dat het volk zou beantwoorden aan Gods verwachtingen, dat wil zeggen dat Zijn volk Hem de vrucht van het land zou brengen. Toen God het volk in zijn geschiedenis herinnerde aan wat Hem toekwam, kwam hun boze toestand aan het licht. Zij wilden God niet dienen en mishandelden de slaaf die namens God tot hen kwam, zonder hem te geven wat hij uit Naam van God vroeg.

In Zijn grote genade zond God niet Zijn oordeel over het volk omdat zij Zijn slaaf hadden mishandeld, maar Hij zond een nieuwe slaaf. Die werd echter door het volk nog zwaarder mishandeld. De boze toestand van hun hart openbaarde zich nog duidelijker. Ze mishandelden de slaaf niet alleen, maar maakten hem ook bespottelijk. Als een mens zich niet bekeert, zal hij in toenemende mate zondigen. Zijn zondige daden worden steeds slechter naarmate hij zich tegen het evangelie verzet.

En nog zond God niet Zijn oordeel, maar weer een andere slaaf. Die werd zelfs door hen gedood. Toch bleef God doorgaan met in Zijn genade Zijn slaven te zenden, van wie zij sommigen mishandelden en anderen doodden. De toestand van hun boze hart is volkomen duidelijk geworden.

Hoewel de onverbeterlijke toestand van hun boze hart duidelijk is geworden, wil God nog een laatste proef nemen. Voor die laatste proef zendt Hij niemand minder dan Zijn Zoon. Hij is de enige, de unieke en de geliefde Zoon. Hij merkt daarbij op dat zij Hem wel zullen ontzien.

Het zenden van Zijn Zoon is geen handeling tegen beter weten in. Als de eeuwige God wist Hij wel wat zij met Zijn Zoon zouden doen, zoals Hij dat ook wist van de slaven die Hij zond. We zien hier echter dat God een reactie verwacht die beantwoordt aan Zijn betoon van genade. Daarom is Zijn verwachting volkomen gerechtvaardigd. Als ze met Zijn Zoon zullen doen wat ze met de slaven hebben gedaan, is er geen enkele verbetering te verwachten. Dan zal Hij met dit volk moeten breken. Zijn Zoon zal de laatste grote Getuige van Zijn verwachtingen zijn.

Wat niet verwacht werd, gebeurt toch en wel met boosaardig overleg. Als de Zoon komt, herkennen ze in Hem de Erfgenaam. In plaats van respect voor Hem te tonen overleggen ze dat ze door Hem te doden zelf eigenaar van de erfenis zullen worden. Nu komt hun diepste verdorvenheid aan het licht. Het is het egoïsme van de mens die God in Zijn rechten verwerpt om alles wat van Hem is zelf in bezit te nemen.

Als de Zoon komt, nemen ze Hem, doden ze Hem en werpen ze Hem buiten de wijngaard. Wat een vreselijke daad! Het is opmerkelijk dat er eerst staat dat ze Hem doden en vervolgens buiten de wijngaard werpen. In de andere evangeliën staat het andersom. In dit evangelie, waar Hij de nederige plaats van Dienaar inneemt, wordt Zijn dienst zó veracht, dat de leidslieden van het volk Zijn lijk als het ware zien als mest dat op het veld wordt geworpen, zoals dat eens met het lijk van Izebel is gebeurd (2Kn 9:37). Hij wordt behandeld als een Izebel!

Hij wordt vermoord en behalve enkele getrouwen kijkt het volk niet meer naar Hem om. Het is te gruwelijk voor woorden. Minachting voor een gestorvene is wel de ergste minachting die een Jood kan tonen. Wat de verantwoordelijkheid van het volk betreft, gunnen ze Hem zelfs geen fatsoenlijke begrafenis (Js 53:9a). Zo wordt de Zoon des Mensen als niets geacht.

Daartoe komt de mens in zijn verharding tegenover al Gods genadebewijzen. Hiermee is bewezen dat alles wat God aan goeds aan de mens heeft gegeven, met als hoogtepunt Zijn eigen Zoon, door de mens is verdorven en verworpen. Er is niets goeds meer van hem te verwachten. Elke hoop op herstel is voorbij.

Copyright information for DutKingComments