Mark 3:5

Een verschrompelde hand genezen

De Heer gaat weer in de synagoge (Mk 1:21). De synagoge is de plaats waar het volk van God samenkomt en de wet wordt bestudeerd. Hij gaat er naar binnen om een mens op te zoeken die Hem nodig heeft en die Hij geschikt wil maken om van de zegeningen te genieten. Het is sabbat en dat biedt de gelegenheid om in de synagoge te dienen met het Woord. Onder de aanwezigen is iemand met een verschrompelde hand. Hij kan geen aren plukken en fijnwrijven en ervan eten (vgl. Mk 2:23), hij kan niet genieten van de goede gaven van God. Maar nu komt dé goede Gave tot hem.

De tegenstanders van de Heer zijn ook aanwezig. Zij zien zowel Zijn goedheid als de man die daaraan behoefte heeft. In hun gedachten combineren zij die met elkaar. Ze veronderstellen dat Hij op deze sabbatdag Zich niet zal laten weerhouden de man te genezen. In hun harten is er echter haat tegenover Zijn goedheid, terwijl er tegenover de behoeften van de man onverschilligheid is. Het gaat er hun alleen om dat hun voorschriften worden gehouden.

Het is opvallend dat de satan instinctief aanvoelt wat de Heer zal doen. Zo weet ook de wereld wat een kind van God zal doen of behoort te doen. Zo is de wereld er, bijvoorbeeld, verbaasd over als ze een christen aantreft in een omgeving waar hij niet thuishoort.

De Heer neemt de onuitgesproken uitdaging aan en plaatst de man in het midden, opdat ieder getuige zal kunnen zijn van deze daad van barmhartigheid. Hij geeft aan de genezing op een zeer openlijke wijze publiciteit, waardoor Hij aan allen laat zien wat genade is. Het is als het ware een uitnodiging aan allen daaraan deel te nemen. Ook de man moet iets doen. Hij moet de plaats innemen die de Heer hem aanwijst: in het midden. Zo wordt hij voor allen het zichtbare bewijs van de genade die Christus hem zal verlenen.

Voordat de Heer geneest, wil Hij de gewetens van Zijn tegenstanders aanspreken met een vraag naar de bedoeling van de sabbat. Hoe slecht moet een systeem zijn dat de vraag nodig maakt of het geoorloofd is goed te doen! Zijn vraag is, of een daad van barmhartigheid die op de sabbat wordt verricht, tot een overtreding van de wet wordt omdat die daad op de sabbat wordt verricht. Hij is gekomen om goed te doen. Daaraan is hier behoefte. Daarom doet Hij goed. Het zou juist zonde zijn om dat niet te doen (Jk 4:17). Zijn daad van goedheid betekent voor de man dat hij zal kunnen leven. De wet doodt, maar de Heer is gekomen om leven te geven.

Op Zijn vraag geven Zijn tegenstanders geen antwoord. Ze weten wat het goede antwoord is, maar willen het niet geven. Ze haten Hem en Zijn goedheid omdat Hij Zich niet stoort aan hun eigengemaakte wetten.

We zien duidelijk hoe het oude systeem, dat gegrond is op wat de mens moet zijn voor God, vervangen wordt door wat God is voor de mens. Het oude systeem komt van God, maar het is door de mens gemaakt tot een systeem van haat tegenover de volle openbaring van God in Christus. Christus is daar niet om de farizeeën te steunen in hun gedachten betreffende de wet, maar om Zijn eigen genade te bewijzen. Gods wetten hebben nooit de bedoeling gehad om Zijn goedheid te blokkeren.

Op hun zwijgen antwoordt de Heer met een doordringende blik waarmee Hij al Zijn tegenstanders rondom Hem in de ogen kijkt. [De uitdrukking dat de Heer mensen ‘rondom aankeek’, vinden we vijf keer in dit evangelie (Mk 3:5; 34; Mk 5:32; Mk 10:23; Mk 11:11). De uitdrukking komt nog een zesde keer voor, maar heeft dan betrekking op de discipelen (Mk 9:8).] Zijn blik is een blik van toorn. Tegelijk is er in Zijn hart droefheid. Hij is toornig over hun zonde van onbarmhartigheid, waarvoor zij Zijn volle toorn eenmaal zullen ontvangen. Hij is bedroefd omdat Hij de verharding van hun hart ziet, dat zij zich niet willen bekeren. God haat de zonde en heeft de zondaar lief. Deze beide gevoelens zijn bij Hem tegelijkertijd op volmaakte wijze aanwezig.

Terwijl Hij zo naar Zijn tegenstanders kijkt, richt Hij Zijn woorden van genezing tot de mens. De man moet weer zelf iets doen. Hij moet zijn hand uitstrekken. Dat doet hij en zijn hand wordt hersteld. Gehoorzaamheid aan wat God zegt, heeft altijd zegen tot gevolg. De man had kunnen zeggen: ‘Ik kan niet, want mijn hand is verdord.’ Maar gehoorzaamheid aan wat de Heer zegt, laat Hij altijd vergezellen door kracht die Hijzelf verleent om te doen wat Hij zegt.

De reactie van de ijveraars voor de wet is dat zij een moord beraadslagen. Alsof er geen gebod bestond: “U zult niet doden”! Dat is farizeïsme. Zij zijn op de sabbat bezig met plannen om kwaad te doen en te doden, terwijl Hij bezig is met goed te doen en een leven te behouden. Wat een schril contrast. Wat een droefheid voor Hem!

Ze zien het ook niet als een probleem zich te verbinden met de goddeloze herodianen, de mensen die om zelfzuchtige redenen de goddeloze politiek van Herodes ondersteunen. Zij, die van nature elkaars vijanden zijn, vinden hier elkaar in hun haat tegenover Christus. We vinden dit later ook bij Pilatus en Herodes (Lk 23:12). Deze beraadslaging van farizeeën en herodianen is de eerste beraadslaging tegen Christus om Hem te doden.

Copyright information for DutKingComments