Mark 5:1-20

Inleiding

In dit hoofdstuk zien we in het eerste deel het dienstwerk van de Heer in aanwezigheid van de satan. In het tweede deel zien we hoe Hij dient te midden van situaties die de volkomen machteloosheid en ellende van de mens laten zien. We zien hier Zijn dienst bij ongeneeslijke ziekte en zelfs de dood en we vernemen hoe mensen die hun hopeloze toestand erkennen, niet tevergeefs een beroep op Hem doen. We zien hier niet alleen Zijn alles overwinnende kracht, maar ook hoever de bevrijding zich uitstrekt. Ook dit is allemaal onderwijs voor dienaren. Zij mogen weten dat Hij bij hen is in de storm. Ze mogen ook weten dat Zijn macht de macht van de satan, de ziekte en de dood te boven gaat.

Deze machten kunnen ook een rol spelen in het leven van gelovigen. Als dat het geval is, zijn zij verhinderingen om de Heer te dienen:

1. De eerste, de macht van de satan (Mk 5:1-20), wordt openbaar als de bandeloze kracht van de oude natuur kans krijgt zich te laten gelden.

2. De tweede, de bloedvloeiing (Mk 5:25-34), is de onreinheid die uit ons naar buiten komt, waarmee we onszelf en onze omgeving verontreinigen.

3. De derde, de dood (Mk 5:35-43), is een toestand waarin gelovigen zó slapen, dat tegen hen moet worden geroepen: “Sta op uit de doden” (Ef 5:14). Deze gelovigen verkeren in een slaaptoestand, waardoor ze niet te onderscheiden zijn van de doden.

De bezetene in Gerasa

De Heer komt met Zijn discipelen veilig aan de overkant van de zee. De natuurelementen hebben Hem en zij die met Hem zijn niet kunnen tegenhouden. Nu komen ze in het land van de Gerasenen om ook daar te dienen.

Zodra de Heer voet aan wal zet, komt Hem een mens tegemoet uit een omgeving die spreekt van de dood. Terwijl deze mens uiterlijk door de dood is omgeven, heeft hij in zich een onreine geest die hem in de dood wil brengen. Ellendiger kan een mens er niet aan toe zijn. De Heilige Geest geeft een uitvoerige beschrijving van de toestand van de man. Dat is om ons te waarschuwen voor de macht van de satan, van de niet te temmen natuur die door hem wordt beheerst.

Alle wetten die mensen hebben gemaakt, zijn gemaakt om de oude natuur te temmen. Die kan echter nooit getemd worden. Zelfs de wet van God kan dat niet. Ook bij onszelf kunnen we het niet (Rm 7:14-15). Maar de Heer Jezus kan van Zijn felste tegenstander Zijn meest toegewijde volgeling maken.

De man is niet toevallig bij de graven, maar heeft er “zijn woning”. Hij is er thuis. Doden vormen zijn gezelschap. Bij al zijn persoonlijke ellende is hij ook een niet te temmen gevaar voor anderen. Hij is niet te handhaven in de maatschappij en daarom uitgestoten. In deze man wordt al de macht van de satan openbaar. Niemand is in staat hem te bedwingen, laat staan hem te bevrijden. Hij brengt nacht en dag rusteloos door in de graven, terwijl de satan hem tot razernij en zelfkastijding voert.

Een bezetene bevrijd

Dan verschijnt de grote Bevrijder op het toneel. Zonder dat het erop lijkt dat de man de Heer Jezus eerder heeft gezien, herkent hij Hem al vanuit de verte en loopt op Hem toe. De man kent Hem niet, maar de demonen die in hem wonen, kennen Hem wel. Ze erkennen Hem als hun Meerdere en huldigen Hem door de man.

De man wordt vereenzelvigd met de onreine geest. Hij zegt niet ‘pijnig ons niet’, maar “pijnig mij niet”. Zo maakt in de gelovige de Heilige Geest Zich op de innigste wijze een met de gelovige. Ook hier erkennen de demonen door de mond van de man dat er geen enkele verbinding is tussen hen en de Heer Jezus (Mk 1:24). Ze kunnen terecht zeggen “wat heb ik met U te maken?” als het gaat om het hebben van enige verbinding met Hem. Op een andere manier hebben ze wel degelijk met Hem te maken. Hij is namelijk hun Rechter en zal hen veroordelen en in de hel werpen. Ze spreken Hem als “Jezus” aan – demonen spreken Hem nooit aan als ‘Heer’! –, terwijl ze Hem erkennen als “Zoon van God de Allerhoogste”.

Tot deze uitspraken komt de onreine geest na het bevel van Christus om uit de mens te gaan. De Heer Jezus noemt hem uitdrukkelijk “onreine geest”. De man zal geestelijk zeer bevuild zijn geworden met allerlei denkbeelden, zodat hij niet in staat is tot gezond denken. Het is dan ook een grote genade van Christus dat Hij de man opzoekt zonder dat deze om hulp heeft geroepen. Dat kon de man niet. Zo is Christus ook tot ons gekomen toen wij in de macht van de duivel waren.

De Heer wil dat de onreine geest zich volledig uitspreekt en blootgeeft. Er mag niets achterblijven in de mens. Nu wordt duidelijk dat er vele demonen in de man huizen: een legioen. Een Romeins legioen bestond uit zesduizend man. Als de duivel eenmaal in iemands leven is binnengekomen, zal hij het leven van die persoon steeds meer in bezit nemen door er zoveel mogelijk demonen in te laten wonen.

Nadat de Heer om zijn naam heeft gevraagd, smeekt de onreine geest Hem dringend hem en zijn mededemonen niet buiten het land te zenden. Ze erkennen daarin Zijn macht. Er blijkt een grote kudde varkens bij de berg aan het weiden te zijn. Het bezit van varkens wijst op ongehoorzaamheid van Gods volk, want het zijn onreine dieren. Wie daarvan een kudde bezit, trekt zich niets aan van Gods voorschriften. De demonen smeken Hem dat Hij hen in de varkens zendt. Ze willen de man in de graven als behuizing wel verruilen voor een nieuwe woning in de varkens.

De Heer staat de demonen toe in de varkens te gaan. Onreine geesten gaan in onreine dieren. Door het varen van de demonen in de varkens wordt duidelijk aangetoond dat het wonen van demonen in mensen even zeker en werkelijk als verschrikkelijk is. Ook wordt hun drang tot verderf hier duidelijk. Als de demonen in staat zijn tweeduizend varkens de dood in te jagen, hoe verschrikkelijk moet de man er dan aan toe zijn geweest. Wat een geluk dat de Heer Jezus in zijn leven verschijnt en hem bevrijdt!

De varkenshoeders hebben de kudde niet tegen deze uitbraak kunnen beschermen. Machteloos en angstig zullen ze het gedrag en de teloorgang van de varkens hebben gadegeslagen. In plaats van zich neer te buigen voor de macht van Christus vluchten ze naar de stad om daar, en ook op de velden, te vertellen wat er is gebeurd. De mensen die het horen, willen het zelf zien. Ze komen kijken wat er is gebeurd.

Bevrijd en uitgezonden

Als we lezen van de mensen van dat gebied dat “zij kwamen tot Jezus”, lijkt dat een prachtige daad. Helaas komen ze niet om Hem te eren. Als ze bij Hem komen, zien ze de man die ze zo vaak hebben willen boeien en bedwingen, in volkomen rust bij Hem zitten. Hij is niet langer naakt en angstaanjagend, maar gekleed en goed bij zijn verstand. Hij is uiterlijk en innerlijk veranderd. Hij is als het ware bekleed met “de klederen van het heil” (Js 61:10) en hij kent de Zoon van God met zijn verstand (1Jh 5:20). Dit is de man die het legioen demonen heeft gehad.

In plaats van de genade van de Heer te roemen voor deze bevrijding worden de mensen van dat gebied bang. Ze worden bevreesd voor Hem Die in staat is de gevangenschap van de duivel te verbreken (1Jh 3:8). Ze zijn meer bevreesd voor Christus en Zijn genade, dan voor de duivel en zijn werken!

Als ze dat hebben gezien, gaan ze opnieuw getuigen van wat ze hebben gezien. Opnieuw doen ze hun verhaal over deze wonderlijke bevrijding. Ze vertellen ook over de varkens. De uitwerking van het verhaal van de getuigen is niet dat de mensen Christus erkennen als Bevrijder. Hij is voor hen iemand die hun broodwinning tenietgedaan heeft. Zo iemand zijn ze liever kwijt dan rijk. Helaas, ze beschouwen de demonen en de zwijnen als prettiger gezelschap dan de Zoon van God. Dit is een nieuw werk van de satan in de harten van de mensen. De Heer gaat weg. Hij dringt Zichzelf niet op.

De genezen man voelt zich niet alleen op zijn gemak bij de Heer Jezus (Mk 5:16), maar ook gaat al zijn liefde naar Hem uit. Hij verlangt ernaar Hem te volgen, waar Hij ook heen gaat. Hoe begrijpelijk en goed het verlangen van de man ook is, de Heer staat hem niet toe bij Hem te blijven. Dat is omdat Hij een andere opdracht voor hem heeft. Hij wil dat de man naar zijn familie gaat om daar te getuigen van zijn bevrijding waardoor hij weer normaal kan functioneren.

De Heer Jezus wil ook dat de man zal vertellen van de weldaad dat Hij Zich over hem heeft erbarmd. Hij verricht niet slechts daden van macht, maar toont daarin ook Zijn ontferming. Hij verricht daden van macht vanuit een hart vol medeleven. Hij wil dat wij daar, waar de mensen ons goed kennen, getuigen van wat Hij aan ons heeft gedaan.

De man gehoorzaamt direct. Het kost hem geen moeite om aan de opdracht te voldoen. Het is prachtig om te lezen dat hij predikt “alles wat Jezus aan hem had gedaan”, terwijl de Heer toch had gezegd dat hij moest berichten over wat “de Heer” aan hem had gedaan. Voor de man is ‘de Heer’, dat wil zeggen ‘Jahweh’, Dezelfde als ‘Jezus’. Zo is het ook. Het kan voor ons wel gemakkelijker zijn te spreken over God dan over de vernederde Jezus, maar het gaat God om de eer van de Heer Jezus en daar moet het ook ons om gaan.

Copyright information for DutKingComments