Mark 5:9

Een bezetene bevrijd

Dan verschijnt de grote Bevrijder op het toneel. Zonder dat het erop lijkt dat de man de Heer Jezus eerder heeft gezien, herkent hij Hem al vanuit de verte en loopt op Hem toe. De man kent Hem niet, maar de demonen die in hem wonen, kennen Hem wel. Ze erkennen Hem als hun Meerdere en huldigen Hem door de man.

De man wordt vereenzelvigd met de onreine geest. Hij zegt niet ‘pijnig ons niet’, maar “pijnig mij niet”. Zo maakt in de gelovige de Heilige Geest Zich op de innigste wijze een met de gelovige. Ook hier erkennen de demonen door de mond van de man dat er geen enkele verbinding is tussen hen en de Heer Jezus (Mk 1:24). Ze kunnen terecht zeggen “wat heb ik met U te maken?” als het gaat om het hebben van enige verbinding met Hem. Op een andere manier hebben ze wel degelijk met Hem te maken. Hij is namelijk hun Rechter en zal hen veroordelen en in de hel werpen. Ze spreken Hem als “Jezus” aan – demonen spreken Hem nooit aan als ‘Heer’! –, terwijl ze Hem erkennen als “Zoon van God de Allerhoogste”.

Tot deze uitspraken komt de onreine geest na het bevel van Christus om uit de mens te gaan. De Heer Jezus noemt hem uitdrukkelijk “onreine geest”. De man zal geestelijk zeer bevuild zijn geworden met allerlei denkbeelden, zodat hij niet in staat is tot gezond denken. Het is dan ook een grote genade van Christus dat Hij de man opzoekt zonder dat deze om hulp heeft geroepen. Dat kon de man niet. Zo is Christus ook tot ons gekomen toen wij in de macht van de duivel waren.

De Heer wil dat de onreine geest zich volledig uitspreekt en blootgeeft. Er mag niets achterblijven in de mens. Nu wordt duidelijk dat er vele demonen in de man huizen: een legioen. Een Romeins legioen bestond uit zesduizend man. Als de duivel eenmaal in iemands leven is binnengekomen, zal hij het leven van die persoon steeds meer in bezit nemen door er zoveel mogelijk demonen in te laten wonen.

Nadat de Heer om zijn naam heeft gevraagd, smeekt de onreine geest Hem dringend hem en zijn mededemonen niet buiten het land te zenden. Ze erkennen daarin Zijn macht. Er blijkt een grote kudde varkens bij de berg aan het weiden te zijn. Het bezit van varkens wijst op ongehoorzaamheid van Gods volk, want het zijn onreine dieren. Wie daarvan een kudde bezit, trekt zich niets aan van Gods voorschriften. De demonen smeken Hem dat Hij hen in de varkens zendt. Ze willen de man in de graven als behuizing wel verruilen voor een nieuwe woning in de varkens.

De Heer staat de demonen toe in de varkens te gaan. Onreine geesten gaan in onreine dieren. Door het varen van de demonen in de varkens wordt duidelijk aangetoond dat het wonen van demonen in mensen even zeker en werkelijk als verschrikkelijk is. Ook wordt hun drang tot verderf hier duidelijk. Als de demonen in staat zijn tweeduizend varkens de dood in te jagen, hoe verschrikkelijk moet de man er dan aan toe zijn geweest. Wat een geluk dat de Heer Jezus in zijn leven verschijnt en hem bevrijdt!

De varkenshoeders hebben de kudde niet tegen deze uitbraak kunnen beschermen. Machteloos en angstig zullen ze het gedrag en de teloorgang van de varkens hebben gadegeslagen. In plaats van zich neer te buigen voor de macht van Christus vluchten ze naar de stad om daar, en ook op de velden, te vertellen wat er is gebeurd. De mensen die het horen, willen het zelf zien. Ze komen kijken wat er is gebeurd.

Copyright information for DutKingComments