Mark 7:1-16

De overlevering van de ouden

In dit hoofdstuk zien we hoe de Heer tegen de godsdienstige leiders optreedt en Zijn oordeel over hen velt. Zij durven het in hun zelfvertrouwen en trots aan om Zijn discipelen aan te klagen en daarmee ook Hem. Het werk van genade wekt de tegenstand van de godsdienstige mens op omdat die vervuld is van zijn eigen belangrijkheid. De discipelen krijgen onderwijs hoe ze personen hebben te bezien die alleen in uiterlijk opzicht godsdienstig zijn. De Heer wil hun het ware karakter van deze mensen laten zien.

Als mensen zich bij Hem verzamelen, heeft dat altijd een reden en een gevolg. Ze komen naar Hem toe omdat ze Hem nodig hebben in hun nood, of ze komen naar Hem toe om Hem te kunnen aanklagen. Het gevolg is altijd dat Hij Zijn heerlijkheid openbaart, hetzij in genade, hetzij in oordeel.

De farizeeën en schriftgeleerden die hier naar Hem toe komen, bezitten wat de aarde betreft het hoogste gezag. Zij komen uit de heilige stad Jeruzalem, de stad van de oude godsdienst. Zowel hun positie van godsdienstige leiders als de plaats waar ze vandaan komen, het godsdienstig centrum Jeruzalem, geeft hun aanzien. Ze zijn als het ware getooid met de wet van God en met de autoriteit die hun dat verleent.

Deze mensen nemen waar dat sommige van de discipelen van de Heer brood eten op een manier die niet voldoet aan de door hen voorgeschreven manier. Dit heeft niets te maken met innerlijk geestelijk leven of met de verhouding van de mens tot God. Zij beoordelen anderen slechts naar de uiterlijke vorm, een vorm die zij zelf hebben vastgelegd. In wat mensen aan vormen vastleggen, is geen ruimte voor genade. Daarbij komt – en misschien is dat nog wel meer de les – dat door het zich houden aan overleveringen de werkelijke onreinheid van het hart verhuld wordt en verborgen blijft.

God heeft alle publieke en persoonlijke verplichtingen in familiekring, maatschappij, godsdienst en politiek geregeld, maar zij hebben er nog veel meer geboden bij gemaakt. Daardoor wordt Gods gebod niet meer uitgevoerd, want zij plaatsen het volk onder het gezag van de overlevering van de ouden, dat zijn hun eigen tradities.

Tradities hebben het in zich om de mens belangrijk maken. Als tradities gewoontehandelingen worden zonder dat ze getoetst worden aan de Schrift, kunnen tradities zich tegen de Schrift keren. Zodra we iets doen, uitsluitend omdat onze vaderen het ook altijd zo hebben gedaan, dreigt het gevaar dat de Schrift vervangen wordt door de traditie. Wij moeten weten wat we doen en waarom we het doen, en dat met de Schrift als basis en niet de traditie. De Heer Jezus treedt scherp op tegen de vervanging van de Schrift door de traditie.

Het openbare leven speelt zich af op de markt. De farizeeën en de Joden nemen daar wel deel aan, maar menen dat zij daardoor verontreinigd worden. Van deze verontreiniging moeten zij zich eerst reinigen door hun handen grondig te wassen. Zij menen dat zij zich door een dergelijke uiterlijke reiniging van hun zondige handelstransacties op de markten reinigen.

Misschien hebben op de rustbanken die ze op de markt hebben gekocht wel de zieken gelegen die daar waren gebracht (Mk 6:56)! Daarom moeten de rustbanken eerst gereinigd worden, voordat zij er zelf op kunnen gaan liggen. Zij reinigen ook drinkbekers en kannen, want die zouden wel eens aangeraakt kunnen zijn door vreemdelingen. Om de reiniging daarvan maken zij zich druk, maar niet om de reiniging van hun harten.

Wat de discipelen doen, vinden zij in strijd met hun overleveringen en daarom verkeerd. Zeker zullen zij hun overleveringen ontleend hebben aan het Woord van God. Daarin is sprake van wassingen, bijvoorbeeld van de offers, en bij het verrichten van de priesterdienst. Dan lijkt het een redelijke gevolgtrekking dit gebod aan het hele volk op te leggen en dat voor het leven van elke dag. Maar het is een toevoegen aan wat God heeft gezegd! Het is de mens eigen om, als God iets niet uitdrukkelijk heeft gezegd, van de opengelaten mogelijkheid zelf een wet te maken en die anderen op te leggen. Traditie komt voort uit de mens, niet uit God.

Het gebod van God tenietgedaan

In Zijn antwoord gaat de Heer niet de oorsprong van de overlevering bespreken en evenmin de nutteloosheid ervan aantonen. Hij toont direct de invloed aan van de overlevering op de gehoorzaamheid aan God. Hiervoor citeert Hij het Woord van God door Jesaja. Hij noemt hen huichelaars vanwege de onoprechtheid van hun streven. Het gaat de farizeeën en de schriftgeleerden om de eer van mensen en het gevoel van zelfvoldaanheid. Uiterlijk streven ze naar perfectie, terwijl hun hart ver van God vandaan en koud is.

God zoekt “waarheid in het binnenste” (Ps 51:8) en wenst aanbeden te worden in geest en waarheid (Jh 4:24). Huichelaars doen dingen alleen vanwege het uiterlijk, zonder dat het hart erbij betrokken is. Wij zijn huichelaars als wij ons godsdienstig gedragen, terwijl ons hart niet op de Heer, maar op mensen en onszelf is gericht. Gods oordeel komt over mensen met deze houding en gezindheid.

Als leringen van mensen de basis worden voor het vereren van God, blijft die verering leeg en zonder resultaat. Het is totaal nutteloos voor Hem, hoe geweldig de mens daar zelf ook van geniet en tevreden over is. Wie prijsgeeft wat van God komt, valt in handen van mensen. Het houden van de overlevering van de mensen in plaats van Gods gebod te gehoorzamen bewerkt een dramatische omkeer in de verhouding tussen mensen. Traditie veroorzaakt niet alleen ongehoorzaamheid aan wat God heeft gezegd, een negeren van Zijn Woord, maar doet Gods Woord ook teniet. Overleveringen openbaren zich als vijanden van Gods gebod.

De Heer Jezus illustreert Zijn woorden met het gebod dat God door Mozes aan Zijn volk heeft gegeven ten aanzien van het respect dat Hij eist voor hun vader en moeder. Hij stelt dat ze hun vader en moeder moeten eren. Daartegenover stelt Hij dat ze de dood zullen sterven als ze hun vader en moeder vloeken. Het is een duidelijk gebod en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar.

De leiders hadden iets verzonnen waardoor zij het gebod van God om de ouders te eren konden omzeilen. Als de ouders arm waren, hadden de kinderen de plicht voor hen te zorgen. Daardoor ging er in de ogen van deze verdorven lieden geld verloren dat zij zich konden toe-eigenen. In hun verdorvenheid hadden ze een programma ontworpen om een bezit veilig te stellen voor godsdienstige doeleinden, waarbij tevens het geweten van de mensen ten aanzien van God werd gesust. De Israëliet die met zijn geld zijn behoeftige vader of moeder moest helpen, moest over dat geld gewoon het woord ‘korban’ uitspreken.

Het woord ‘korban’ bepaalde dat ze hun geld en goed aan God hadden gegeven. God is nu eenmaal hoger dan vader of moeder. Zo verviel hun geld en goed aan de godsdienstige leiders en bleven de ouders zonder hulp van de kinderen. Met gehuichelde vroomheid werd het geld aan God gewijd en aan de ouders onthouden, terwijl het in de zakken van de farizeeën en de schriftgeleerden verdween. Wat een duivelse manipulatie schuilt er in hun uitvinding van het uitspreken van het woord ‘korban’ over geld of goederen waarmee mensen hun ouders zouden moeten helpen.

Hier zien we de traditie tegenover de Schrift. De Heer behandelt de traditie om ‘korban’ te zeggen hier niet slechts als iets verkeerds tegen de ouders. Hij zegt dat het een opstandige daad is tegen een uitdrukkelijk gebod van God, waardoor het zijn kracht wordt ontnomen. En dit is maar één voorbeeld. De Heer had er zo nog vele aan kunnen toevoegen. Hij doet dat niet, want als dit voorbeeld niet overtuigt, zal geen van de andere aantoonbare gevallen dat doen en ook alle gevallen samen zullen hen niet overtuigen. Hun hart is daarvoor te verhard.

Onderwijs over verontreiniging

De Heer wil de menigte waarschuwen voor het verdorven onderwijs van de farizeeën en schriftgeleerden. Hij roept hen weer bij Zich. Met volmacht zegt Hij: “Hoort allen naar Mij.” Als Hij spreekt, moet de mens luisteren. Wijs is degene die aandachtig luistert en de bedoeling wil verstaan van wat Hij zegt. Dit onderwijs is buitengewoon belangrijk. Het gaat om het verschil tussen het Woord van God en leringen van mensen. Dit verschil moet met alle kracht helder naar voren worden gebracht, als een duidelijke waarschuwing tegen de valkuil van de overlevering.

Alles wat een mens eet, komt van God en kan hem niet verontreinigen. De mens mag dat genieten – met uitzondering van het bloed en het verstikte (Hd 15:20; 29). De mens zonder God maakt er op een verkeerde manier gebruik van. Hij denkt niet aan God en dankt Hem dan ook niet voor dat eten (vgl. 1Tm 4:3). Bij het eten denkt hij alleen aan zijn eigen behoeften. Dit egoïsme en het begeren is wat uit de mens voortkomt en dat verontreinigt hem.

De Heer besluit Zijn rede met een oproep aan ieder van Zijn toehoorders persoonlijk om Zijn woorden ter harte te nemen.

Nadat Hij de menigte heeft onderwezen, komt Hij in huis. Het huis stelt de vertrouwde sfeer van Zijn omgang met Zijn discipelen voor. Daar geeft Hij hun nader onderwijs. De discipelen vragen Hem naar wat zij als gelijkenis hebben opgevat. Omdat Hij in duidelijke woorden heeft gesproken, zonder beelden te gebruiken, maakt Hij hun een verwijt over hun onverstand. Ze zouden toch moeten begrijpen dat de mens niet verontreinigd kan worden als hij eet wat God heeft gegeven. Het komt van buiten hem tot hem.

De spijzen zijn voor de buik en de buik is voor de spijzen (1Ko 6:13). Zo heeft God het bij de schepping van de mens ingesteld. Hij heeft ook in het lichaam de spijsvertering geregeld, waarbij al het overtollige het lichaam weer kan verlaten in het toilet. Met deze uitspraak verklaart de Heer Jezus in algemene zin alle spijzen rein. Het gaat Hem erom duidelijk te maken dat het kwaad niet in het voedsel zit, maar in de mens.

Dit is een hard woord, zowel voor de mens die vindt dat hij alles met goede bedoelingen doet als voor de huichelaar die aan niets anders kan denken dan aan uiterlijke reinheid. De oorzaak zit in het arglistige hart van de mens. Hij kent zijn eigen hart niet, maar de Heer kent het volkomen (Jr 17:9-10). Hier spreekt de Kenner van het hart.

Hij weet dat alle kwaad begint met “kwade overleggingen”. Dat maakt de mens ten volle verantwoordelijk voor alle volgende daden, waarvan de Heer als eerste “hoererijen” noemt. Al deze slechte dingen berokkenen enorme schade aan anderen en ook aan de mens zelf die ze doet. Bovenal zijn ze zonden tegenover God Die wil dat de mens Hem dient met heel zijn hart. Maar in het slechte hart van de mens blijkt niets voor Hem te zijn. De dingen die de Heer noemt, bevatten zowel gezindheid als daden, want die slechte daden vinden hun oorsprong in het hart.

Hij noemt al de dingen die Hij heeft genoemd “boze dingen”. Er is in deze dingen niets goeds, niets wat met God in verbinding staat, niets wat uit Hem voortkomt. Door deze slechte dingen wordt de mens onrein. Dit betekent dat een mens zonder God onrein is en dat de gelovige die een van deze slechte dingen doet, daardoor onrein wordt. Alleen belijdenis ervan maakt de mens rein, want hij mag weten dat het bloed van Christus reinigt van alle zonde (1Jh 1:7).

Copyright information for DutKingComments