Mark 7:24-30

De Syro-Fenicische vrouw

In het vorige gedeelte laat de Heer Jezus, met het Goddelijk volmaakte inzicht dat Hem eigen is, het hart van de mens zien. God wil daartegenover ook Zijn eigen hart laten zien. Hij doet dat in Christus aan hen die voelen dat ze behoefte aan Hem hebben en in geloof tot Hem komen, terwijl zij Zijn volmaakte goedheid erkennen en daarin rusten.

Voor het laten zien van Zijn eigen hart gaat de Heer naar streken buiten het grondgebied van Israël. Als ware Dienaar wil Hij niet bekend zijn, maar voor wie op zoek is naar de genade van God, kan Hij niet verborgen blijven. Hij kan Zijn natuur van liefde niet loochenen voor hen die Hem in hun nood nodig hebben. Door hen wordt Hij ook gevonden.

Er komt een vrouw bij Hem die als een echte moeder genezing zoekt voor haar bezeten kind. Ze hoort van Hem en aarzelt geen moment om naar Hem toe te gaan. Ze valt aan Zijn voeten neer. Er is een volledige overgave aan Hem van de nood die ze bij zich draagt. Als extra bijzonderheid vermeldt Markus dat de vrouw tot een heidens volk behoort. Ze is geen lid van Gods uitverkoren volk. Ze is vrij van traditie en huichelarij en heeft geen verhard hart, maar een hart dat naar de genade verlangt.

Ze richt vanuit haar nederige houding haar verzoek tot de Heer. Dan geeft Hij haar een antwoord dat iedere rechtgeaarde Jood als muziek in de oren moet hebben geklonken. Er is niemand die hoeft te vragen naar de uitleg van de gelijkenis die de Heer gebruikt. Het beeld is te duidelijk. De kinderen zijn Gods volk en de honden zijn de heidenen.

Dit zou voor de vrouw een verpletterend antwoord zijn geweest als het gevoel van haar nood en van de goedheid van God daar niet bovenuit waren gegaan en elke andere gedachte hadden verdreven. Als de Heer deze woorden spreekt, heeft Hij dan ook iets totaal anders in gedachten dan het vleien van de superieure gevoelens van de trotse Jood. Zijn woorden zijn een uitdaging voor het geloof van de vrouw. Hij zegt er niet bij dat de kinderen het brood niet willen. Hij heeft het wel uitgedeeld, maar de kinderen verwerpen Hem als het ware brood.

Het geloof van de vrouw komt op sublieme wijze tot uiting. Met de woorden “ja, Heer” erkent ze de soevereiniteit van God. Zij is inderdaad slechts een hond uit de volken. Tegelijk ziet ze dat de goedheid van God zo groot is, dat er zelfs brood overblijft voor de honden, al zijn het slechts de kruimels. Ze maakt geen enkele aanspraak op rechten. De arme vrouw steunt alleen op genade.

Haar geloof legt, met een door God gegeven inzicht, de hand op de genade die uitgaat boven de beloften die aan Israël zijn gedaan. Zij behoort niet tot Gods volk, maar daardoor worden Gods goedheid en genade niet teruggedrongen. Ze dringt door tot het hart van de God van liefde zoals Hij geopenbaard is in Christus en ze geniet de vrucht ervan.

Het woord dat de vrouw heeft gesproken, komt uit een hart dat gelooft. Het uiterlijke woord weerspiegelt de gezindheid van haar hart. Hier is elke huichelarij afwezig. De Heer beloont haar belijdenis met de genezing van haar dochter. De vrouw vraagt Hem niet om mee te gaan. Ze twijfelt niet aan Zijn woord en gaat naar huis. Als ze thuiskomt, ziet ze dat haar geloof is beantwoord. Ze heeft gekregen naar haar geloof.

Copyright information for DutKingComments