Mark 8:14-21

Het zuurdeeg van de farizeeën en Herodes

De menigte van meer dan vierduizend personen had geen brood en Christus heeft ze verzadigd door gebruik te maken van de zeven broden van de discipelen. Nu blijken de discipelen niets bij zich te hebben behalve één brood. Dat is voor dertien personen ook niet veel. De vraag is, of zij hebben geleerd wat Hij daarmee kan doen. Zij hebben Hem immers bij zich aan boord?

De Heer weet dat ze zich daarover zorgen maken. Ze hebben honger, maar die wordt niet gestild door dat ene broodje. In de geestelijke toepassing kunnen we zeggen dat uitdelen van geestelijk voedsel niet altijd betekent dat de eigen geestelijke honger ook wordt gestild. Dan is het nodig om zelf ook voedsel te nemen. Soms is er zo weinig tijd om zelf te ‘eten’, dat het geestelijk leven zwakker wordt. De Heer weet dat.

Het tekort aan brood en hun zorg daarover geeft Hem gelegenheid hun eerst een andere les te leren dan de les dat Hij in alle nood kan voorzien. Deze les houdt ook verband met brood, want hij handelt over zuurdeeg. De Heer spreekt over “het zuurdeeg van de farizeeën”. Daarmee bedoelt Hij het vasthouden aan uiterlijke godsdienstige vormen, van welke aard ook, waardoor God en Zijn Christus opzij worden geschoven. Het zuurdeeg van de farizeeën is de huichelarij (Lk 12:1), het is het zich vroom voordoen naar de buitenwereld, terwijl het hart koud en leeg is.

Er is ook nog “het zuurdeeg van Herodes”. Daarmee wordt de wereldsgezindheid bedoeld, het begeren van dingen die in deze tijd een goede naam opleveren of de gelijkvormigheid aan de wereld in stand houden.

Het gaat om het wetticisme van farizeeën en de wereldgelijkvormigheid van de Herodianen. Het zijn twee uitersten die tegelijk veel op elkaar lijken. Het is allebei kwaad. Wetticisme is een vorm van wereldgelijkvormigheid. Het is van belang de les te leren van de geestelijke gevaren die het leven van een dienaar bedreigen en die zijn dienst nutteloos en zelfs schadelijk voor anderen maken.

Dat de discipelen deze les nodig hebben, blijkt wel uit hun reactie. Ze zijn vergeten dat ze het ene brood én de Heer bij zich hebben. Daarom zoeken ze de oplossing onder elkaar en niet bij Hem. Ze verbinden Zijn onderwijs met hun eigen behoeften en begrijpen de waarschuwingen niet. Ze zien deze mensen als achtenswaardig en zijn daardoor niet in staat de radicale veroordeling die Hij uitspreekt te herkennen.

Alleen in Christus kunnen we van deze struikelblokken en listen bevrijd worden. Hebben we genoeg aan het ene brood of menen we dat we iets van het zuurdeeg van de farizeeën of van Herodes moeten toevoegen? Dit kunnen we toepassen op het leven van de gemeente. Het gevaar bestaat dat we niet genoeg hebben aan het ene brood, dat is Christus. Dan menen we dat we door wetticisme of vormen van de wereld ons geloof in Hem kunnen beschermen of verrijken. Als dat gebeurt, hebben we niet opgelet en niet uitgekeken voor het zuurdeeg van de farizeeën en dat van Herodes.

Onderwijs over het zuurdeeg

De Heer merkt op hoe ze overleggen over Zijn waarschuwing. Hij stelt hun drie vragen. De eerste vraag maakt duidelijk dat Hij met Zijn waarschuwing niet doelt op het gebrek aan broden, maar dat Hij hun gebrek aan vertrouwen in Hem blootlegt. In de tweede vraag verwijt Hij hun dat ze geen begrip en geen besef hebben van de geestelijke gevaren die hen bedreigen en waarvoor Hij hen heeft gewaarschuwd. Ze overwogen de dingen niet in het licht van Wie Hij is en kwamen daardoor tot een verkeerde conclusie. In de derde vraag wijst Hij op de oorzaak van hun onbegrip. Die oorzaak is hun verharde hart. Ze hebben nog niet geleerd volledig op Hem te vertrouwen omdat ze toch nog hoog opzien tegen religieuze en wereldse status.

Ze hebben wel ogen, maar ze kijken niet goed omdat ze niet kijken zoals Hij dat doet. Ze zijn niet helemaal blind, maar kunnen ook niet scherp zien. De farizeeën en Herodes zijn stekeblind, maar de discipelen kunnen ook niet goed zien omdat zij eveneens iets van het zuurdeeg van de farizeeën en van Herodes hebben. Ze maken geen gebruik van hun geestelijke bekwaamheid om de daden van de Heer die ze hebben gezien te beoordelen. Zo beoordelen ze ook Zijn woorden verkeerd. Ze hebben wel oren, maar luisteren nog te veel naar mensen die godsdienstig in aanzien zijn.

Om hen wakker te schudden en hun hart te bereiken herinnert de Heer hen aan de eerste wonderbare spijziging. Hij vraagt naar wat er overgebleven was. Dat weten ze zich nog te herinneren. Een levendige en nauwkeurige herinnering aan wat de Heer heeft gedaan of gezegd is een belangrijke factor in het geestelijk leven. Dit ‘herinneren’ wordt door Petrus gebruikt in zijn tweede brief (2Pt 1:12-13; 15; 2Pt 3:1). Daarom is het avondmaal een gedachtenismaal (1Ko 11:24-25). Zie ook Psalm 38 en Psalm 70, die ‘gedenkpsalmen´ zijn (Ps 38:1; Ps 70:1).

Om hun de les goed te leren herinnert Hij ook aan de tweede wonderbare spijziging. Ook hier stelt Hij de vraag naar wat er overgebleven was. Ook dat weten ze zich nog te herinneren. Dan stelt Hij de vraag of ze het nog niet beseffen. Op deze laatste vraag komt geen antwoord. Ze hebben het wel begrepen. De Heer geeft geen antwoorden, Hij stelt slechts vragen.

Copyright information for DutKingComments