‏ Matthew 10:5-6

De uitzending van de twaalf

Aan het eind van het vorige hoofdstuk zegt de Heer tegen Zijn discipelen dat zij moeten bidden dat arbeiders zullen worden uitgezonden. Hier blijkt dat zij zelf het antwoord zijn op hun gebed. Als wij ergens voor bidden, is vaak het zo, dat de Heer zegt: ‘Ga jij maar doen waarvoor je hebt gebeden.’

De Mt 10:5-15 gaan over de zending van de twaalf discipelen in de tijd dat de Heer Jezus op aarde is. De opdracht die Hij geeft, maakt duidelijk dat Hij Zichzelf als Messias aan Zijn volk voorstelt. Hij beperkt de zending van Zijn discipelen tot het huis van Israël. We zien in deze zending Zijn onveranderde genade, want Hij zendt Zijn discipelen uit nadat Hij door Israël is verworpen. Hij zendt Zelf uit, wat betekent dat Hij de Heer van de oogst is van Wie Hij gezegd heeft dat ze tot Hem moeten bidden.

Hij bepaalt waar ze niet en waar ze wel heen moeten gaan. Hij bepaalt het terrein van hun dienst. Hun dienst beperkt zich tot Israël, wat duidelijk maakt dat het evangelie voor onze tijd niet onder deze opdracht gepredikt wordt. De “verloren schapen” zijn niet de verstrooide schapen van Israël onder de volken en het zijn ook niet de afgeweken gelovigen die tot de gemeente behoren. Het zijn de geestelijk verloren schapen van Israël in het land Israël. Voor zover we weten, zijn de discipelen tijdens het leven van de Heer Jezus nooit buiten Israël geweest.

De Heer bepaalt niet alleen het terrein van hun dienst, Hij bepaalt ook hun boodschap. Die bestaat uit zeven woorden. Het is de boodschap die Johannes heeft gepredikt (Mt 3:2) en die Hij ook Zelf heeft gepredikt (Mt 4:17). Het betekent dat het volk nog steeds de kans wordt geboden het koninkrijk der hemelen binnen te gaan. De discipelen krijgen de macht om hun prediking vergezeld te laten gaan van bijzondere tekenen. Deze tekenen zijn een onderstreping van hun prediking. Daaraan kunnen de mensen zien dat de komst van de Messias wordt aangekondigd. De discipelen zijn de herauten.

Vandaag zien wij niet uit naar de komst van de Heer Jezus om het koninkrijk der hemelen te vestigen, maar naar Zijn komst om de gelovigen tot Zich te nemen (1Th 4:15-18). Wij prediken ook niet het evangelie van het koninkrijk, maar het evangelie van de genade van God. Onze prediking gaat ook niet gepaard met het doen van wondertekenen. Wondertekenen horen bij de apostelen en de apostolische tijd.

Ook de opdracht van de Heer om zich niet te voorzien van geld en allerlei middelen van bestaan is specifiek voor de twaalf. De discipelen moeten ook wat hun behoeften betreft geheel afhankelijk zijn van Hem Die hen heeft gezonden. Ze mogen gaan in vertrouwen op de Koning Wiens koninkrijk zij moeten verkondigen en Die vanuit de onuitputtelijke bronnen die Hem ter beschikking staan, in alles zal voorzien wat ze nodig hebben.

Emmanuel is aanwezig. De wonderen zijn voor de wereld een bewijs van de macht van hun Meester. Het feit dat het henzelf aan niets ontbreekt, zal het bewijs voor hun eigen hart zijn. Dit voorschrift wordt ingetrokken voordat hun diensttijd aanvangt die volgt op het heengaan van de Heer (Lk 22:35-37).

Copyright information for DutKingComments