Matthew 11:2-3

De vraag van Johannes

Als Johannes in de gevangenis hoort wat Christus allemaal doet, komen er twijfels in zijn hart op. Ondanks zijn profetische gaven zijn er in zijn hart toch nog Joodse verwachtingen en voorstellingen gebleven. Daarom is het te begrijpen dat Johannes als hij alles hoort wat de Heer Jezus voor anderen doet, zich afvraagt waarom Hij Zijn wondermacht niet ten gunste van hem, Zijn voorloper, gebruikt. Christus is er, bevrijdt allerlei onwaardige personen van allerlei ziekten en plagen, maar vergeet hem, meent hij.

Dat brengt hem in verwarring en tot de vraag die hij door zijn discipelen laat stellen. Het zenden van zijn discipelen naar de Heer laat zien dat hij volledig vertrouwen heeft in het woord van de Heer als Profeet, maar dat hij onkundig is wat Zijn Persoon betreft.

Uit zijn vraag blijkt twijfel of Christus wel de beloofde en door hem aangekondigde Messias is. Zijn vraag komt voort uit een verkeerde voorstelling van de komst en de dienst van de Messias. Ook onze twijfels komen vaak voort uit een verkeerde voorstelling van de Heer en hoe Hij handelt. Wij stellen ons een bepaald patroon van handelen voor en raken in verwarring als het anders verloopt. We denken dan dat we God kunnen voorschrijven hoe Hij moet handelen, terwijl we Zijn plannen niet kennen of ze niet goed hebben geraadpleegd.

Er komt geen woord van verwijt over de lippen van de Heer. Vol liefde en genade beantwoordt Hij de vraag van Zijn voorloper. De discipelen van Johannes moeten hem maar gaan vertellen wat ze hebben gehoord (Zijn woord) en gezien (Zijn werken). Hij somt het voor hen op. Uit die opsomming blijkt dat Hij Zijn macht gebruikt om de nood van mensen te verlichten en niet om de bezettende macht, de Romeinen, te verjagen.

Nooit heeft Hij Zijn macht ten behoeve van Zichzelf gebruikt, maar altijd in genade en barmhartigheid voor anderen. Wat Hij doet en zegt, is de vervulling van de profetie van Jesaja 35 (Js 35:5-6). Aan Zijn daden kan men zien dat Hij de Messias is. Nergens in het Oude Testament worden de ogen van blinden geopend. Dat gebeurt pas als Hij hier is.

De Heer besluit Zijn antwoord voor Johannes met een zachte berisping. Hij noemt hen “gelukkig” die aan Zijn vernedering en het ontbreken van uiterlijke heerlijkheid geen aanstoot nemen en Hem daar niet om afwijzen. Dat is waarvoor Johannes gevaar loopt, hoewel hij zeker de Heer niet heeft afgewezen. Hij, “God geopenbaard in het vlees” (1Tm 3:16), is niet gekomen om de luister van het koningschap te zoeken, maar tot verlossing van lijdende mensen. Daaraan heeft Johannes niet gedacht.

Copyright information for DutKingComments