‏ Matthew 13:11

Waarom gelijkenissen?

De discipelen vragen aan de Heer waarom Hij gelijkenissen gebruikt. Met hun vraag maken ze duidelijk dat ze ware onderdanen van de Koning zijn. Zij willen weten waarom Hij deze vorm van onderwijs gebruikt. In Zijn antwoord maakt de Heer een beslist onderscheid tussen de ongelovige massa van het volk en het kleine aantal gelovigen, ook wel aangeduid als ‘het gelovig overblijfsel’. Het is het onderscheid tussen hen die buiten staan en hen die binnen zijn.

Het volk, dat de duidelijkste bewijzen heeft gezien dat Hij de Messias is, is onder het oordeel van verblinding dat door de profeet Jesaja is aangekondigd. Zij die buiten staan, kunnen de betekenis niet kennen en hebben ook niet het recht de betekenis te verstaan. Ze vallen onder het oordeel van de verharding omdat zij hun hart hebben verhard.

De Heer spreekt in het meervoud, de verborgenheden, omdat er meerdere dingen verborgen zijn. In de eerste plaats is de Koning verborgen en in de tweede plaats is Zijn regering verborgen, want Zijn vijanden zijn nog niet openlijk aan Hem onderworpen. Zijn regering speelt zich slechts af in de harten van Zijn discipelen. Omdat Zijn regering nog niet openbaar is, kunnen zij die geen discipelen zijn nog steeds hun gang gaan, zonder een direct in oordeel ingrijpende Koning. De boze krijgt nog vrij spel.

Een derde verborgenheid is het feit dat de verborgen vorm die het koninkrijk der hemelen gaat aannemen door de verwerping van de Heer vroeger niet is bekendgemaakt aan de profeten. De profeten hebben steeds geprofeteerd van een koninkrijk dat in macht en majesteit zal worden gevestigd. Maar nu zal het die vorm pas krijgen na de wederkomst van de Heer, dat wil zeggen na Zijn terugkeer naar de aarde waarbij de heerlijkheid van de Messias op aarde voor iedereen zichtbaar zal zijn. Nu is Zijn heerlijkheid nog verborgen voor de wereld.

De discipelen hebben Hem aangenomen. Daarom voorziet Hij hen van de waarheid om hen verder te leiden. Door het kennen van de waarheid zullen ze zelfs een overvloed aan geestelijke zegeningen krijgen. Israël daarentegen neemt Christus niet aan. Daarom zullen ze verliezen wat ze hebben, namelijk een levende Christus in hun midden en de zegeningen die met Hem verbonden zijn. Het beslissende onderscheid ligt in het hebben of niet hebben van de Zoon. “Wie de Zoon heeft, heeft het leven” (1Jh 5:12a). Wie de Zoon heeft, zal groeien in de kennis van Zijn Persoon en zegeningen in overvloed genieten (Jh 10:10). “Wie de Zoon van God niet heeft” (1Jh 5:12b), zal alles verliezen wat hij in aanmatiging meent te bezitten.

Tot de laatsten spreekt de Heer in gelijkenissen. Zij zien de Messias en horen Hem spreken, maar ze zijn blind voor Wie Hij werkelijk is en ze luisteren niet naar wat Hij zegt. Aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld waarin staat dat ze zullen horen, maar niet verstaan, en zullen kijken, maar niet zien (Js 6:9-10; Jh 12:40; Hd 28:25-27). Ze horen de woorden, maar begrijpen niet de inhoud, de betekenis ervan. Ze kijken, maar zien niets bijzonders.

De reden daarvan is de toestand van hun hart. Hun hart is vet geworden. Een vet hart wil zeggen een opgezwollen hart, een hart dat het goed met zichzelf heeft getroffen. Als het ‘ik’ vooropstaat en het eigen belang wordt gediend, is er geen oor en oog voor de Heer Jezus. Ze hebben hun hart gesloten voor Hem. Hun oren zijn hardhorend geworden en hun ogen hebben ze gesloten, want ze willen niet zien en horen en verstaan en zich bekeren en gezond gemaakt worden door Hem. Er is niets waardoor Hij hun vette hart gezond kan maken.

Hoe anders is het met de ware discipel gesteld. De Heer noemt hem “gelukkig” omdat hij door genade ziet wat de ongelovigen om hem heen niet zien en omdat hij ziet wat de gelovigen van de vroegere bedeling ook niet hebben gezien. Voor de ongelovigen bezit Hij geen heerlijkheid en voor de gelovigen van vroeger was het ondenkbaar dat Hij verworpen zou worden.

Hoezeer hebben veel profeten en rechtvaardigen in vroeger tijden ernaar verlangd te zien wat de discipelen zien: de Christus. Ze hebben begeerd Zijn stem te horen, maar het was hun niet vergund. Dit grote voorrecht is de discipelen ten deel gevallen die Hem nu zien en horen. De ware discipel die bij de Heer Jezus is, ziet en hoort een verworpen Koning, en ziet tevens Zijn innerlijke heerlijkheid (Jh 1:14).

Copyright information for DutKingComments