Matthew 14:19

Spijziging van de vijfduizend

De avond valt, terwijl de mensen massaal verlichting bij de Heer zoeken voor de kwalen waaraan ze lijden. De praktisch ingestelde discipelen komen bij Hem met de opmerking dat Hij de menigten maar moet wegsturen, want dan kunnen ze nog op tijd naar de winkel om eten te kopen. Maar een praktische instelling is niet altijd een goede instelling. In dit geval betekent hun praktische voorstel dat de Heer moet stoppen met goeddoen. Daardoor laten ze zien dat zij niet delen in Zijn ontferming.

Ze kennen Hem nog zo slecht. Omdat ze niet delen in Zijn ontferming, zijn ze ook blind voor de macht van Zijn genade om te voorzien in dagelijkse behoeften. Dan heeft de Heer een les voor Zijn discipelen, voor hen die Hem volgen en van de Meester moeten leren, om te zijn als de Meester.

Hij neemt het voor de menigten op. De mensen hoeven niet weg te gaan bij Hem Die de bron van alle goedheid is. Hij draait het verzoek om de menigten weg te sturen om en geeft Zijn discipelen de opdracht hen van eten te voorzien. Hij wil hen tot instrumenten maken door wie Hij de menigten zegent. Hij wil hun handen vullen met brood dat zij aan de menigten mogen uitdelen. Door hen wil Hij Zijn macht in genade aan de menigten ten goede laten komen.

Dat geldt nu ook, want het beginsel van geloof is in alle tijden hetzelfde. De Heer wil ons leren dat het geloof in Zijn macht van ons instrumenten maakt om anderen te zegenen. De discipelen willen de menigten wegsturen omdat ze niet weten hoe ze de macht van Christus kunnen gebruiken. Dat weten wij ook vaak niet, maar de Heer wil het ons leren.

Dan zegt Hij tegen hen dat zij hun te eten moeten geven. Hij wil hun leren anderen te eten te geven. Als de opdracht komt om anderen te eten te geven, wordt eerst de volkomen onmacht van de discipelen openbaar. Dat komt omdat zij slechts rekenen naar hun eigen bronnen en niet naar die van de Heer. Het probleem is niet dat er niets is, maar dat het weinige dat er is naar de rekenkunde van de mens volledig ontoereikend is.

Naar menselijke normen is dat ook zo, maar we moeten leren rekenen naar de macht van de Heer. Een van de problemen die ons tot slechte discipelen maken, is dat wij onderschatten wat wij in onze handen hebben. De oorzaak daarvan is dat wij dat beoordelen naar onze mogelijkheden om er iets mee te doen en niet naar de mogelijkheden die de Heer heeft om er iets mee te doen. Ons argument is vaak: ‘We hebben hier niets dan …’ Maar gelovigen hebben altijd iets wat de Heer kan gebruiken, al is het in hun ogen nog zo weinig. De Heer beveelt hun de broden en vissen bij Hem te brengen. We moeten leren alles in Zijn handen te leggen. Daartoe nodigt Hij ons zelfs uit. Wat we in Zijn handen geven, vermenigvuldigt Hij.

De Heer gaat geordend en rustgevend te werk. Daarom beveelt Hij allen te gaan zitten. Daardoor vestigt Hij ook de ogen van allen op Zichzelf. Allen zien hoe Hij de vijf broden en de twee vissen neemt en allen horen hoe Hij als de afhankelijke Mens tot Zijn God bidt en Hem zegent of looft. Dan gaat Hij in almacht, in afhankelijkheid en in genade handelen door Zijn discipelen. Hij breekt de broden en geeft ze aan de discipelen die het brood op hun beurt weer aan de menigten geven.

Het voedsel dat de menigten krijgen, is op twee manieren voedsel geworden. Voordat iets brood wordt, is er een heel proces aan voorafgegaan. Dat wijst erop dat, voordat we iets in handen van de Heer kunnen geven, opdat Hij het kan gebruiken, we ermee bezig geweest moeten zijn. Er zijn ook twee vissen. Aan de bereiding daarvan hebben we niets gedaan. Die zijn als het ware door de Heer Zelf klaargemaakt. Dat wijst erop dat ook wat we direct van de Heer hebben gekregen, we Hem mogen geven om er meer van te maken en daarna uit te delen. Wat wij niet kunnen, het voedsel vermenigvuldigen, doet Hij. Daarna geeft Hij het aan ons om ermee te doen wat wij wel kunnen en dat is het doorgeven.

Door deze daad geeft Christus er in Zijn eigen Persoon getuigenis van dat Hij Jahweh is Die de armen met brood zal verzadigen (Ps 132:15). In Hem is Jahweh, Die de troon van David heeft gevestigd, in hun midden. Door Zijn goedheid kunnen allen eten tot ze verzadigd zijn.

Hij had Zijn wonder zo kunnen verrichten dat alles op was, dat er niets over was. Hij wist precies hoeveel nodig was. Juist doordat er zoveel over is, blijkt dat de Heer Jezus een God van overvloed is. Hij geeft niet alleen het nodige, maar meer dan nodig is. Er is een overschot, niet van kruimels, maar van de brokken die Hij heeft gebroken en die de discipelen hebben uitgedeeld.

De overvloed wordt niet als overbodig behandeld. Ook met de overvloed heeft Hij een bedoeling. Hij laat het verzamelen, opdat dit aan anderen kan worden uitgedeeld die niet aanwezig zijn. Wat we de Heer in handen geven, wordt tot een overvloed waardoor een menigte wordt verzadigd en waarvan nog veel overblijft voor anderen. Zo werkt het bij God: wat we weggeven, zijn we niet kwijt, maar dat vermenigvuldigt Hij (Sp 11:24).

Ook het getal twaalf wijst erop dat de Heer het overschot met een bedoeling heeft gemaakt. Hij wilde bewust meer vermenigvuldigen dan voor de aanwezigen nodig is. Hij verzadigt hen die vanuit hun woonplaatsen naar Hem toe zijn gekomen, maar in de toekomst zal Hij alle twaalf stammen met Zijn zegen verzadigen. Er blijft een zegen over voor het volk van God dat Hij eerst moet wegsturen.

Het brood dat over is, wordt in twaalf "korven" gedaan. Als de Heer later een menigte van vierduizend mannen van brood voorziet, met daarbij ook vrouwen en kinderen, blijft er ook brood over. Dat wordt in "manden" gedaan (Mt 15:37).

Copyright information for DutKingComments