Matthew 14:22-33

In de storm

De Heer moet Zijn discipelen ertoe dwingen aan boord te gaan en zonder Hem naar de overkant te varen. Zelf neemt Hij afscheid van de menigten. Na in de wonderbare spijziging een bewijs van Zijn zegenrijke aanwezigheid te hebben gegeven komt nu onvermijdelijk het moment dat Hij het volk moet wegsturen. Het is een profetisch beeld van wat God met Zijn volk heeft moeten doen omdat zij Zijn Zoon hebben verworpen.

Als de Heer de massa van het volk heeft weggestuurd, klimt Hij de berg op om te bidden. Zijn discipelen zijn op zee. Zij zien de Heer niet, maar Hij ziet hen wel. Hij bidt voor hen. Hij zoekt de gemeenschap met Zijn Vader in de eenzaamheid en op de hoogte. Terwijl Hij bidt, zijn de discipelen in nood. Er is tegenwind. Dit is een beeld van het dagelijkse leven. Hij staat toe dat stormen ons geloof beproeven. De discipelen tobben zich af. In hen kunnen we een beeld zien van het gelovig overblijfsel van Israël te midden van de vijandige volken, waarvan de zee een beeld is, in de tijd van de grote verdrukking.

De discipelen denken dat de Heer hen vergeet. Dat zal het overblijfsel tijdens de grote verdrukking ook denken. In meerdere psalmen spreken zij dat uit (Ps 10:11; Ps 13:2; Ps 77:10). Maar Hij vergeet hen niet. Hij komt pas naar hen toe als de nacht het duisterst is, in de vierde nachtwaak. Dat is tegelijk ook tegen het aanbreken van de dag. Het is ook de tijd dat de morgenster opgaat. In profetisch opzicht leven wij in het einde van de bedeling van de nacht, die ver is gevorderd (Rm 13:12). Ook wij zijn in het donkerste deel van de nacht terechtgekomen. Juist dan kunnen we Zijn nabijheid het meest ervaren en kunnen we Hem naar ons toe zien komen.

We zijn echter vaak als de discipelen die de Heer voor een spook aanzien. Dat gebeurt als we in alle tegenspoed slechts de duivel zien, alsof die ons het leven lastig maakt, terwijl we er geen oog voor hebben dat onze omstandigheden in de hand van onze liefhebbende Heer zijn. Job zag dat anders. Hij nam alles aan uit de hand van de Heer. Hij zei niet: ‘De HEERE heeft gegeven en de satan heeft genomen’, maar: “De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen” (Jb 1:21). We moeten in de omstandigheden de Heer leren ontdekken, dat Hij dicht bij ons is en macht heeft over alle omstandigheden.

De Heer wandelt op het water als op vaste grond. Hij Die als God de elementen heeft geschapen zoals ze zijn, kan als de Zoon des mensen naar Zijn welgevallen over hun eigenschappen beschikken en erover lopen. Zijn lopen op het water doet Hij niet voor de menigten, voor hun sensatiebelustheid, maar Hij doet dat voor angstige discipelen om hen te overtuigen van Zijn macht. Hij brengt het water nog niet tot rust. Dat komt aan het einde.

Als de discipelen het uitschreeuwen van bangheid, spreekt Hij hen geruststellend toe. Eerst zegt Hij tegen hen goede moed te hebben. Dit prachtige woord van bemoediging heeft Hij al eerder in dit evangelie gesproken tot mensen die dat zozeer nodig hebben (Mt 9:2; 22). Vervolgens wijst Hij door het noemen van Zijn Naam “Ik ben” op Zichzelf, want alleen door Hem kan er goede moed zijn. Ten slotte zegt Hij dat ze niet bang moeten zijn. Hij wil hun angst verdrijven, want die verhindert dat ze goede moed hebben.

Petrus loopt over het water

Petrus geeft als eerste antwoord op de woorden van de Heer. Hij wil zekerheid dat het de Heer is. Alleen in dit evangelie staat deze gebeurtenis dat Petrus het schip verlaat. De discipelen zijn wel bang, maar ze zijn nog wel in de boot. Zolang die het houdt, gaat het goed. Dat maakt de geloofsdaad van Petrus zo groot. Hij neemt ook afstand van deze laatste zekerheid en vertrouwt zich volledig aan de Heer toe.

Ook bij ons is het vaak zo, dat we wel vertrouwen op de Heer, maar dat we toch ook wel blij zijn met de zekerheid van de boot. Een toepassing is, dat het ons moeilijk valt uit de veiligheid van het Judaïsme en uit de veiligheid van een christelijk traditioneel systeem uit te gaan. Dit geldt voor elke vorm van gemeente-zijn waar de gewoonte norm is geworden en de Geest niet vrij kan werken. Menselijke vormen en tradities geven een gevoel van veiligheid, hoewel we belijden dat de Heilige Geest ons moet leiden. De Heer is buiten zowel het Joodse als het door mensen beheerste christelijke systeem en het is nodig om uit te gaan om bij Hem te zijn (Hb 13:13).

Het initiatief komt bij Petrus vandaan. Hij ziet de Heer en vraagt naar Zijn bevel. Petrus wil niet de held uithangen. Hij is de gehoorzame gelovige die in geloof de veiligheid van de boot opgeeft om naar de Heer toe te komen. Dan is hij niet bang voor de wateren. Hij wil werkelijk zijn zoals de Meester is. De Heer moet Zich zeer verblijd hebben over deze spontane wens.

De Heer spreekt één woord en Petrus gehoorzaamt. Hij komt tot de geloofsdaad van het klimmen uit het schip en tot een wandel in geloof door het lopen over het water. Het wandelen op het water is een gewaagde onderneming. Maar als het is gegrond op het woord van de Heer “kom!”, is het ook een zekere onderneming. Het fundament ervan ligt in de woorden “Heer, als U het bent”, dat willen zeggen de Heer Jezus Zelf.

Zolang Petrus op de Heer ziet, gaat het goed. Dan komt het ogenblik dat zijn ogen van Hem afdwalen en hij de sterke wind ziet. Op dat moment slaat de angst toe. Er staat niet dat hij het water ziet waarop hij loopt, maar de sterke wind die het water opzweept. Het maakt op zich ook niet veel uit, want het is net zo onmogelijk op rustig water te lopen als op woeste golven. Het geloof is alleen sterk als het uitsluitend op de Heer Jezus ziet. Als we op de omstandigheden gaan zien, wordt het geloof zwak.

Er is geen enkele steun, geen enkele mogelijkheid tot wandelen als we Christus uit het oog verliezen. Alles is afhankelijk van Hem. Het schip is een beproefd hulpmiddel om over de zee te gaan, maar alleen het geloof dat op de Heer Jezus ziet, kan wandelen op het water. Wie eenmaal op het water loopt zoals Petrus en dat samen met de Heer doet, is veel beter af dan zij die in een wankele boot zitten die op het punt staat het te begeven. Voor wie met de Heer op het water loopt, maakt het niet uit of het stormt of dat het bladstil is.

Als Petrus begint te zinken, roept hij de Heer om hulp. De Heer reageert direct op de noodkreet en behoudt hem. Hij, Die door Zijn eigen macht op het water wandelt, is daar om het geloof en de wankelende voetstappen van de arme discipel te ondersteunen. Het geloof heeft Petrus zo dicht bij de Heer gebracht, dat Zijn uitgestrekte hand hem kan oprichten. Zijn noodkreet brengt de hand van de Heer in beweging tot zijn redding, terwijl zijn geloof eerder de hand van de Heer in beweging heeft gezet tot zijn ondersteuning. Petrus mag dan begonnen zijn te zinken, toch heeft hij een ervaring opgedaan die geen van de anderen kent.

De vraag van de Heer ten aanzien van de twijfel van Petrus is terecht, want het zinken van Petrus begon toen hij niet meer op Hem zag. Petrus bereikt het schip niet in dezelfde kracht van het geloof waardoor hij het schip heeft verlaten. Hij klimt samen met de Heer aan boord van het schip. Zijn moment van falen maakt duidelijk dat hij alleen door de kracht van de Heer het doel bereikt.

De uitwerking is, wat het altijd moet zijn, dat de discipelen de Heer huldigen. Hij wordt geëerd voor Zijn werk van macht tegenover de elementen en voor Zijn werk van genade tegenover Zijn geliefde discipelen.

Copyright information for DutKingComments