Matthew 14:25-26

In de storm

De Heer moet Zijn discipelen ertoe dwingen aan boord te gaan en zonder Hem naar de overkant te varen. Zelf neemt Hij afscheid van de menigten. Na in de wonderbare spijziging een bewijs van Zijn zegenrijke aanwezigheid te hebben gegeven komt nu onvermijdelijk het moment dat Hij het volk moet wegsturen. Het is een profetisch beeld van wat God met Zijn volk heeft moeten doen omdat zij Zijn Zoon hebben verworpen.

Als de Heer de massa van het volk heeft weggestuurd, klimt Hij de berg op om te bidden. Zijn discipelen zijn op zee. Zij zien de Heer niet, maar Hij ziet hen wel. Hij bidt voor hen. Hij zoekt de gemeenschap met Zijn Vader in de eenzaamheid en op de hoogte. Terwijl Hij bidt, zijn de discipelen in nood. Er is tegenwind. Dit is een beeld van het dagelijkse leven. Hij staat toe dat stormen ons geloof beproeven. De discipelen tobben zich af. In hen kunnen we een beeld zien van het gelovig overblijfsel van Israël te midden van de vijandige volken, waarvan de zee een beeld is, in de tijd van de grote verdrukking.

De discipelen denken dat de Heer hen vergeet. Dat zal het overblijfsel tijdens de grote verdrukking ook denken. In meerdere psalmen spreken zij dat uit (Ps 10:11; Ps 13:2; Ps 77:10). Maar Hij vergeet hen niet. Hij komt pas naar hen toe als de nacht het duisterst is, in de vierde nachtwaak. Dat is tegelijk ook tegen het aanbreken van de dag. Het is ook de tijd dat de morgenster opgaat. In profetisch opzicht leven wij in het einde van de bedeling van de nacht, die ver is gevorderd (Rm 13:12). Ook wij zijn in het donkerste deel van de nacht terechtgekomen. Juist dan kunnen we Zijn nabijheid het meest ervaren en kunnen we Hem naar ons toe zien komen.

We zijn echter vaak als de discipelen die de Heer voor een spook aanzien. Dat gebeurt als we in alle tegenspoed slechts de duivel zien, alsof die ons het leven lastig maakt, terwijl we er geen oog voor hebben dat onze omstandigheden in de hand van onze liefhebbende Heer zijn. Job zag dat anders. Hij nam alles aan uit de hand van de Heer. Hij zei niet: ‘De HEERE heeft gegeven en de satan heeft genomen’, maar: “De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen” (Jb 1:21). We moeten in de omstandigheden de Heer leren ontdekken, dat Hij dicht bij ons is en macht heeft over alle omstandigheden.

De Heer wandelt op het water als op vaste grond. Hij Die als God de elementen heeft geschapen zoals ze zijn, kan als de Zoon des mensen naar Zijn welgevallen over hun eigenschappen beschikken en erover lopen. Zijn lopen op het water doet Hij niet voor de menigten, voor hun sensatiebelustheid, maar Hij doet dat voor angstige discipelen om hen te overtuigen van Zijn macht. Hij brengt het water nog niet tot rust. Dat komt aan het einde.

Als de discipelen het uitschreeuwen van bangheid, spreekt Hij hen geruststellend toe. Eerst zegt Hij tegen hen goede moed te hebben. Dit prachtige woord van bemoediging heeft Hij al eerder in dit evangelie gesproken tot mensen die dat zozeer nodig hebben (Mt 9:2; 22). Vervolgens wijst Hij door het noemen van Zijn Naam “Ik ben” op Zichzelf, want alleen door Hem kan er goede moed zijn. Ten slotte zegt Hij dat ze niet bang moeten zijn. Hij wil hun angst verdrijven, want die verhindert dat ze goede moed hebben.

Copyright information for DutKingComments