Matthew 15:3-9

Nederlandse verzen (1-6)

Overlevering en het gebod van God

Terwijl de Heer barmhartigheid bewijst aan velen, breken de leidslieden in dit lieflijke tafereel in om zich te beklagen over uiterlijkheden die zij voor hun godsdienst hebben bedacht. Ze zijn door wettische vormen totaal blind voor alles wat de Heer doet. Deze farizeïstische houding nemen we waar bij strijdpunten die voortkomen uit overleveringen en algemene gebruiken, maar die niet gegrond zijn op het duidelijke Woord van God. Ze spreken de Heer aan omdat ze wat de discipelen doen als een overtreding van de overlevering beschouwen. Ze vragen zich niet af wat Gods Woord zegt, maar beoordelen het handelen van de discipelen naar hun eigen normen, die zij zo bijzonder belangrijk vinden.

De farizeeën en schriftgeleerden hebben een overtreding waargenomen bij de discipelen van de Heer. Die overtreding is dat de discipelen met ongewassen handen brood eten. Dit is het kenmerk van wetticisme. Wetticisme beoordeelt een mens alleen naar zijn uiterlijke handelen. De Heer verwerpt hun kritiek door te wijzen op wat zij zelf doen. Wat zij doen, is onvergelijkbaar veel erger dan het overtreden van een overlevering van mensen. Zij overtreden namelijk het gebod van God en dat nog wel ter wille van hun overlevering.

De overleveringen van de ouden waren oorspronkelijk bedoeld als een uitleg van de Schrift. Maar van lieverlee zijn ze gelijkgesteld aan de Schrift en zijn ze zelfs verworden tot overleveringen die tegen de Schrift ingaan. ‘Overleveringen van de ouden’ heeft te maken met traditie. Deze overleveringen zijn ontaard in een toevoegen aan de Schrift en in verplichtingen waaraan men zich moet houden. Naar de geest ervan gaat de overlevering in tegen de geest van de Schrift. De Heer stelt dit beginsel aan de kaak. Hij beschuldigt de farizeeën en schriftgeleerden ervan dat zij zelf het gebod van God overtreden.

Hij haalt een voorbeeld aan van een gebod dat God heeft gegeven en dat zij overtreden. Het gebod dat Hij aanhaalt, is het gebod om vader en moeder te eren (Ex 20:12; Dt 5:16). Hij wijst er ook op dat de wet zegt dat wie vader of moeder vloekt zeker moet sterven (Ex 21:17; Lv 20:9). Alle aardse zegeningen van de kinderen Israëls hangen van het gehoorzamen van dit gebod af. Het is dan ook een speciaal gebod. Wie vader en moeder eert, zal lang leven en daardoor lang van de zegen genieten (Ef 6:2). Wie het tegenovergestelde doet, moet gedood worden en zal daardoor niet langer van de zegen kunnen genieten.

Na het aanhalen van het gebod van God toont de Heer vlijmscherp aan op welke doortrapte manier zij deze twee geboden van God om zeep hebben geholpen. De farizeeën hadden een handigheidje bedacht om het geld, dat de leden van Gods volk eigenlijk moesten gebruiken voor hun behoeftige ouders, in hun eigen zak te laten vloeien. Ze hadden er gewoon een gebod bijgemaakt. De Joden moesten alleen maar tegen hun vader of moeder zeggen: ‘Dit geld heb ik bestemd als een offergave voor de tempel.’ Dan was daarmee, volgens de wet die de farizeeën erbij hadden gemaakt, hun verplichting vervallen om voor hun ouders te zorgen en het geld vloeide in de schatkist van de tempel en dus in de zak van de farizeeën. Als vader of moeder iets nodig had, konden ze gewoon zeggen dat het als gave aan God bestemd was en daarmee zouden ze dan ontslagen zijn van het gebod om voor hun ouders te zorgen en hen op die manier te eren.

Zo hebben de farizeeën het Woord van God krachteloos gemaakt ter wille van hun overlevering. Hun overleveringen werken als een sluier over de ware betekenis van de wet van God. Ze zien niet meer wat God heeft gezegd. Wij moeten oppassen dat we niet in dezelfde valstrik terechtkomen. We kunnen dankbaar gebruikmaken van wat dienaren van God hebben gezegd. Als we er een juist gebruik van maken, voeren ze ons terug naar de bron, dat is de Schrift zelf. Maar het is niet moeilijk om van het onderwijs van de grootste dienaar een soort Talmoed – een Joods boek met commentaren van rabbijnen op het Oude Testament – te maken. Dan wordt dit onderwijs een soort nevel, waarachter het zuivere Woord van God verborgen blijft.

Oordeel over huichelarij

De Heer ontmaskert hen als huichelaars en brengt hen onder het vernietigende oordeel van Jesaja (Js 29:13). Hij wijst erop dat zij God slechts met hun lippen eren. Ze spreken mooie woorden, maar met hun hart jagen ze hun eigen voordeel na. Ze wanen zich misschien in de tegenwoordigheid van God, maar in werkelijkheid zijn ze ver van Hem verwijderd. De lippen is de buitenkant, het hart is de binnenkant. Het hart is het diepste wezen van de mens, van waaruit al zijn gedachten, woorden en handelingen voortkomen (Sp 4:23). God ziet het hart aan, de mens ziet aan wat voor ogen is. Hun hart blijft volstrekt koud onder hun godsdienst.

Hun hele godsdienst waarmee zij menen God te vereren, is tevergeefs, leeg, inhoudsloos voor God. Een godsdienst die is gevormd door leringen die geboden van mensen zijn, heeft niets wat voor God aangenaam is. Integendeel, God haat zo’n godsdienst.

Copyright information for DutKingComments