Matthew 15:37-38

Spijziging van de vierduizend

We hebben hier een tweede spijziging, maar met een heel ander karakter dan de vorige. In de spijziging van de vijfduizend (Mt 14:13-21) staat de verantwoordelijkheid voorop, wat we zien in het getal vijf dat verantwoordelijkheid voorstelt. We zien dat ook in de twaalf korven die daar overblijven, want dat stelt regering voor en wel over de twaalf stammen van Israël, zoals die in de zegen van het vrederijk zal worden uitgeoefend.

In deze tweede spijziging worden vierduizend mannen gespijzigd. Hier gaat het om de genade van de Heer voor de hele wereld, wat blijkt uit het gebruik van het getal vier in ‘vierduizend’. We kunnen daarbij denken aan de vier windstreken. Het gaat om iets wat algemeen is, zonder grenzen. Ook de zeven manden die overblijven, zeggen dat. Het getal zeven stelt volmaaktheid voor.

Nog een verschil met de eerste spijziging is dat het overschot van de broden hier in manden wordt gedaan, terwijl het daar in korven wordt gedaan. Manden zijn grote manden, de korven zijn kleine handkorven. Het onderstreept dat bij deze tweede spijziging de nadruk ligt op de rijkdom van de genade die de grenzen van het volk Israël overschrijdt en grenzeloos uitgaat naar de uiteinden van de aarde, naar alle volken.

Verder is het ook in de aansluiting op de geschiedenis van de Kananese vrouw opmerkelijk dat het evenals in die geschiedenis hier om brood gaat. Het brood stelt de Heer Jezus voor Die het brood is dat aan de wereld leven geeft (Jh 6:33-35). Hier komen niet de discipelen bij Hem, zoals in Mattheüs 14 (Mt 14:15), maar handelt Hij in genade naar Zijn eigen volmaaktheid en ontferming. Daarom worden er zeven (getal van volmaaktheid) manden met brokken ingezameld.

De Heer ziet de menigte van gezonde mensen, maar Hij weet ook dat zij voedsel nodig hebben. Hij geneest niet alleen, maar zorgt ook verder voor hen. Hij weet hoelang ze al bij Hem zijn en weet ook dat de kans bestaat dat ze onderweg bezwijken als ze zonder eten weer naar huis gaan. Daarom zegt Hij dat Hij hen niet nuchter weg wil sturen. De discipelen reageren op Zijn opmerkingen. Hij heeft hun niets gevraagd, maar ze voelen aan dat Hij met Zijn opmerkingen iets van hen verwacht. Zo kunnen wij ook Gods Woord lezen en merken dat de Heer iets van ons verwacht. Onze reactie is dan ook vaak als die van de discipelen. We nemen de situatie waar en merken op dat de Heer iets onmogelijks verwacht.

Er is eenzelfde situatie als bij de vorige spijziging (Mt 14:13-21), maar we merken niet dat de discipelen verwachten dat de Heer weer zo zal handelen. Zij tonen het gebrek aan geloof dat ook wij vaak hebben. Het is eenvoudig ons te herinneren hoe de Heer in de afgelopen dagen heeft gehandeld, maar het is iets anders vandaag op Zijn handelen te rekenen in de zekerheid dat Hij altijd Dezelfde is.

Maar het gebrek aan geloof aan onze kant is voor Hem geen verhindering toch te handelen. Hij knoopt weer aan bij het weinige wat zij hebben. Hij zegt hun dat ze eens moeten kijken wat ze hebben. Daar zijn ze vlug klaar mee. Ze hebben zeven broden en een paar visjes. Zonder verder iets te zeggen neemt de Heer het initiatief.

Hij beveelt de menigte “op de grond” te gaan zitten. Bij de spijziging van de vijfduizend moesten ze “op het gras” gaan zitten (Mt 14:19). Het ‘gras’ wijst op ‘grazige weiden’ waar de Heer Zijn volk wil brengen en waar Hij hen zegent. De ‘grond’ is een algemene aanduiding en wijst op de zegen die uitgaat naar de volken. In beide gevallen wijst het “zitten” erop dat er rust moet zijn om de zegen te ontvangen die Hij gaat geven.

Dan neemt Hij in Zijn handen wat de discipelen hebben en brengt het in verbinding met de hemel door ervoor te danken. Vervolgens begint Hij het te breken. Het gaat via de hemel door Zijn handen naar de discipelen en die geven het aan de menigte. Het is een hele keten van zegen die in de hemel zijn oorsprong heeft en tot de menigte komt. De Heer Jezus is de Uitdeler van de zegen van de hemel en Hij schakelt Zijn discipelen erbij in. Het resultaat is dat allen eten en verzadigd worden en dat er zelfs zeven manden met brokken overblijven. Zo rijk en overvloedig is de zegen die Hij uitdeelt.

Ook hier wordt het getal van de mannen genoemd. De mannen zijn de verantwoordelijken in hun gezinnen. Zij geven er leiding aan en van hen wordt verwacht dat zij Gods Woord voorleven en voorhouden en getuigen van de daden van de Heer, zoals Hij die zojuist heeft verricht.

Nadat Hij op deze wonderlijke wijze de menigte heeft verzadigd, stuurt Hij hen weg. Hij heeft hen van brood voorzien, zodat ze onderweg niet zullen bezwijken. Belangrijker is of ze de les hebben geleerd over Hem Die hen van brood heeft voorzien. Het is te vrezen van niet. Toch verhindert dat de Heer niet om verder te reizen naar een ander gebied om ook daar Zijn werk te doen.

Copyright information for DutKingComments