‏ Matthew 17:27

De tempelbelasting

Als ze in Kapernaüm komen, wordt Petrus overvallen door een vraag van “de ontvangers van de didrachmen”, dat is de jaarlijkse tempelbelasting. Zij vragen hem of zijn Meester die wel betaalt. Omdat hij zijn Meester kent als een goede Jood, antwoordt Petrus bevestigend, zonder Hem te vragen. Hij is de heerlijkheid die hij op de berg heeft gezien en de openbaring die de Vader hem heeft gedaan, vergeten en weer afgedaald tot het gewone peil van zijn eigen gedachten.

De Heer weet wat Petrus heeft gezegd tegen de ontvangers. Hij is immers de Alwetende. Als Petrus in het huis komt waar Hij is, lijkt hij Hem ernaar te willen vragen. De Heer is hem echter vóór en heeft een vraag voor hem. De vraag gaat over het heffen van belasting door de koningen van de aarde. Het is een vraag over het alledaagse leven en gaat erover van wie de koningen belasting heffen. Heffen ze belasting van hun zonen of van de vreemden, dat wil zeggen van hen die niet tot hun familie behoren? Met Zijn vraag zegt de Heer Jezus dat Hij de Koning van de aarde is en dat Hij Zijn discipelen als zonen van Zijn rijk beziet.

Petrus geeft het goede antwoord en dat is dat de koningen van de aarde belasting heffen van de vreemden. Daarop zegt de Heer tegen hem dat de zonen van koningen inderdaad vrij zijn van het betalen van belasting. Hij als de Koning van Zijn rijk en Zijn discipelen als de zonen van Zijn koninkrijk zouden daarom vrij zijn van het betalen van belasting. Maar omdat de tijd van de vestiging van het koninkrijk nog niet is gekomen, betaalt Hij belasting. Dat doet Hij om aanstoot te voorkomen. Hoewel Hij de Zoon van God is, blijft Hij in geduldige goedheid Zijn nederige plaats als Jood innemen en onderwerpt Hij Zich aan de geldende inzettingen.

Door een opmerkelijk wonder zorgt Hij voor het juiste bedrag. Daarvoor moet Petrus aan het werk. Hij moet naar de zee om daar een vishaak uit te werpen. Dan zal er een vis bovenkomen met een stater in zijn bek. Die stater is niet direct zichtbaar, maar Petrus zal die vinden als hij de bek opendoet van de eerste vis die bovenkomt. Die stater is het bedrag dat nodig is om de tempelbelasting te betalen. Behalve de Alwetende is Christus ook de Almachtige Die alles kan doen, Die ervoor zorgt dat een vis het juiste bedrag brengt.

Petrus krijgt de opdracht om die stater te geven aan de ontvangers van de tempelbelasting “voor Mij en jou”. In het betalen van de belasting, dat wil zeggen in het erkennen van de nog geldende verhoudingen onder Gods volk, verbindt de Heer Petrus met Zichzelf. Hij staat voorop, maar Hij verbindt hem met Zich. Daarin zien we de wijze waarop zonen van het koninkrijk in deze tijd met Hem verbonden zijn. Zij zijn met Hem verbonden in het koninkrijk zoals dat nu op aarde aanwezig is, dat is in een verborgen vorm.

Tevens zien we in wat de Heer zegt ook onderscheid. Hij zegt niet ‘voor ons’. Hij handhaaft het onderscheid tussen Hem en de Zijnen als Hij zegt “voor Mij en jou”. Hij is de Koning, de Zijnen zijn de zonen. Ditzelfde onderscheid zien we in de boodschap die de Heer na Zijn opstanding via Maria voor Zijn discipelen heeft. Hij laat niet zeggen: ‘Ik vaar op naar onze Vader en naar onze God’, maar: "Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader en [naar] Mijn God en uw God" (Jh 20:17).

Copyright information for DutKingComments