Matthew 18:1-14

Worden als een kind

De Heer spreekt in dit hoofdstuk over twee onderwerpen die we ook in Mattheüs 16 vinden: het koninkrijk en de gemeente. Dit hoofdstuk sluit dan ook op Mattheüs 16 aan. We leren hier de praktische betekenis van het koninkrijk en van de gemeente.

De Heer heeft zojuist verklaard dat Zijn discipelen zonen van het koninkrijk zijn (Mt 17:26-27). Dat houdt hun gedachten blijkbaar nog bezig, want ze stellen Hem daar een vraag over. Terwijl het hun erom gaat wie de grootste is, maakt de Heer duidelijk dat in het koninkrijk alleen het kleine telt.

Het eerste kenmerk dat past bij het koninkrijk, is dat van een kind. Kinderen zijn zwak en onbekwaam om hun rechten te handhaven tegenover een wereld die hen over het hoofd ziet, voor wie zij niet in tel zijn. Bij kinderen zien we de geest van afhankelijkheid en nederigheid. De Heer roept een kind bij Zich. Het kind komt zonder enige vrees bij Hem en de mannen die bij Hem zijn. Het ziet alleen de Heer. Hij plaatst het kind in het midden van de mannen. Hij wil dat ze dit kind allemaal goed zien.

Als het kind daar zo in hun midden staat en ze kijken naar hem, horen ze de stem van hun Meester Die zegt dat ze moeten veranderen en worden als de kinderen. Veranderen ze niet en worden ze niet als de kinderen, dan is het zeker dat ze het koninkrijk der hemelen niet zullen binnengaan. Tijdens de afwezigheid van hun verworpen Heer is de geest die kinderen kenmerkt de geest die Zijn volgelingen past.

Worden als een kind heeft naar de beoordeling van de Heer gevolgen voor de positie in het koninkrijk. Het grote voorbeeld van vernedering is Hijzelf. We lezen van Hem dat Hij Zichzelf heeft vernederd (Fp 2:8). Hij is de grootste in het koninkrijk der hemelen. Met het voorbeeld van het kind voor ogen zegt Hij tegen Zijn discipelen dat zij allemaal hun best moeten doen om de grootste te zijn. Er kan er maar één de grootste zijn.

Het is ermee als met wat Paulus zegt over het behalen van een prijs in een wedstrijd. De prijs kan maar door één deelnemer aan de wedstrijd in ontvangst worden genomen: de winnaar. Waar het Paulus bij het gebruik van die vergelijking om te doen is, horen we in zijn aansporing. Hij zegt dat ieder zó moet lopen, dat hij de prijs verkrijgt (1Ko 9:24).

Er is bij het worden als een kind nog meer aan verbonden dan alleen een positie in het koninkrijk. De Heer zegt dat wie één zo’n kind ontvangt in Zijn Naam, Hem ontvangt. Dit betekent dat Hij Zich met volgelingen vereenzelvigt die de gezindheid van een kind openbaren, want dat is Zijn gezindheid. Hij komt niet op voor Zijn rechten en is niet in tel. Hij is afhankelijk en nederig.

Aanleidingen tot vallen

De Heer laat een ernstige waarschuwing horen voor hen die het geloofsvertrouwen schokken dat “deze kleinen” in Hem en in God hebben. Met “deze kleinen” worden hier niet de kinderen bedoeld, maar de volgelingen van Hem met de kenmerken van kinderen. “Een aanleiding tot vallen” is alles wat hun vertrouwen kan schokken. De ernst van de straf maakt wel duidelijk hoe na de kleinen de Heer Jezus aan het hart liggen en hoe ver zij die zulke kleinen tot vallen willen brengen van Zijn hart verwijderd zijn. Bij een dergelijk vreselijk mens hoort een vreselijke straf die als bijkomend effect heeft dat het onmogelijk is dat hij nog een keer een dergelijke vreselijke daad zal kunnen plegen.

Dan spreekt de Heer het “wee” uit over de wereld waarover vele aanleidingen tot vallen zullen komen. Die aanleidingen tot vallen zijn noodzakelijk, want ze maken duidelijk wat er in de wereld is. De wereld is hier de samenvatting van het boze dat erop gericht is de kleinen tot vallen te brengen. De mens door wie de aanleiding tot vallen komt, is de antichrist, de mens van de zonde. In hem is de zonde van de wereld als het ware samengebald en zijn enige doel is de mens van God weg te voeren. Over de wereld en over die mens wordt het ‘wee’ uitgesproken. Zij zullen hun rechtvaardige oordeel niet ontgaan.

De indringende waarschuwing met het oog op de aanleidingen tot vallen is ook belangrijk voor de discipel. Hij zal ermee in aanraking komen. Hij kan zomaar in verleiding komen iets te doen, “uw hand”, of ergens heen te gaan, “uw voet”, omdat de verleider hem iets moois voorspiegelt. Een zondige daad of een zondige weg moet ten koste van alles worden voorkomen. Daarom moet de discipel zonder pardon hand of voet afhakken, dat wil zeggen radicaal ‘nee’ zeggen tegen de aanleiding tot vallen, ‘nee’ zeggen tegen de verleiding om een zondige daad te begaan of een zondige weg te bewandelen, wat het ook zou kosten. ‘Ja’ zeggen zal oneindig veel meer kosten.

Hetzelfde geldt voor het oog. Het is van levensbelang het oog in toom te houden en het niet de kans te geven naar iets te kijken wat tot zonde zou voeren. Bij Eva was het oog de aanleiding tot vallen. De duivel wees haar op de boom waarvan God de mens verboden had te eten. Het lukte de duivel daarbij om Eva naar de boom te laten kijken op zijn manier en bij haar de begeerte te wekken ervan te eten. Zij rukte haar oog niet uit, maar nam en at, met alle vreselijke gevolgen van dien (Gn 3:1-7). Daarom moeten we goed bedenken dat het verlies van wat in dit leven het kostbaarste voor de discipel is, niets is vergeleken bij de verschrikkingen van het eeuwige vuur in de andere wereld.

Gelijkenis van het verloren schaap

De Heer bedoelt hier met “deze kleinen” Zijn discipelen en niet kleine kinderen. Hij heeft in Mt 18:6 en Mt 18:10 niet over kinderen gesproken, maar over ‘kleinen’. ‘Klein’ ziet in dit verband niet op leeftijd of lichaamslengte, maar heeft de betekenis van ‘gering’ of ‘ootmoedig’ en wijst op ‘klein van zichzelf denken’. De engelen zijn hier de hemelse wezens die deze kleinen permanent voor de Vader vertegenwoordigen, ofwel hun bestaan onder de aandacht van de Vader brengen.

Wat de Heer hier zegt, heeft aanleiding gegeven tot de gedachte dat ieder kind een ‘beschermengel’ heeft. Het is zeker waar dat kinderen de speciale aandacht van de Vader hebben. Uit Mattheüs 2 kan zelfs worden opgemaakt dat de Heer Zelf als Kind de bescherming van een engel heeft genoten (Mt 2:13; 19). Maar het genieten van een speciale zorg betekent nog niet dat ieder kind of ieder mens een speciale engel bij zich heeft om hem te beschermen.

Als er al sprake is van bescherming in dit gedeelte, is dat de bescherming van de kant van de Vader en niet van de engelen. De kleinen mogen op aarde veracht zijn, maar hemelse vertegenwoordigers van deze kleinen zijn permanent in de onmiddellijke tegenwoordigheid van God, de Vader. Daaraan ontlenen engelen dan ook het gezag van hun dienst. Hun dienst geldt de kleinen (Hb 1:14).

De Heer vergelijkt de zorg van de Vader voor de kleinen met de zorg van de herder voor een schaap dat van de kudde is afgedwaald. Met dit beeld wil Hij duidelijk maken dat er in het koninkrijk ook zorg voor elkaar behoort te zijn. Gaat onze zorg uit naar hen die afdwalen? Zoeken we hen op? De herder gaat het schaap achterna totdat hij het heeft gevonden. Als hij het heeft gevonden, geeft hem dat grote vreugde. Voor dit schaap heeft hij zich ingezet. De andere schapen hadden deze zorg niet nodig.

De Heer besluit Zijn onderwijs aan Zijn discipelen over het koninkrijk en kinderen met de conclusie dat hun Vader Die in de hemelen is niet wil dat een van de kleinen, de geringen, zij die niet in tel zijn, verloren gaat. In die wil moeten discipelen leren delen en zich inzetten om het afgedwaalde terug te brengen.

Copyright information for DutKingComments