Matthew 19:22

Een vraag naar eeuwig leven

In de derde geschiedenis van dit hoofdstuk zien we een jongeman met een oprecht karakter. Een oprecht karakter is iets wat we als een goedheid van God kunnen waarderen, al is hij – en dat geldt voor ieder die dit oprechte karakter openbaart – van nature een zondaar. Een dergelijk karakter heeft de jongeman die met een vraag naar de Heer toe komt.

Hij leidt zijn vraag in met “Meester”. De jongeman noemt de Heer Jezus ‘Meester’, omdat hij in Hem Iemand ziet van Wie hij verwacht iets te kunnen leren. Maar hoewel hij in de Heer Iemand erkent Die boven hem staat, ziet hij in Hem toch niet meer dan een mens. Als Hij niet meer is dan Meester, schiet de jongeman tekort. De Heer accepteert de aanspreektitel dan ook niet. Hij wijst die af en verwijst naar God als de Goede. Dat is Hij Zelf in Persoon.

Uit de vraag die de jongeman stelt, blijkt dat hij meent dat hij door iets te doen het eeuwige leven kan verdienen. Eeuwig leven is voor hem wat daarmee in het Oude Testament wordt bedoeld: leven tot in eeuwigheid op aarde (Ps 133:3; Dn 12:2). Hij moet er echter achter komen dat dit alleen door geloof te verkrijgen is.

Hij krijgt het gepaste antwoord van de Heer Die daarvoor verwijst naar de geboden van het Oude Testament. Volgens het Oude Testament kan het eeuwige leven inderdaad worden verdiend en wel door het houden van de wet. De samenvatting van de wet is: ‘Doe dit en u zult leven’ (Lv 18:5; Lk 10:25-28). Als de jongeman de wet zou houden, zou hij het leven binnengaan, dat wil zeggen dat hij de sfeer zou binnengaan waar het eeuwige leven beleefd wordt.

Dan vraagt hij welke geboden hij dan wel zou moeten houden. Deze vraag verraadt een benadering van de wet die de wet niet toestaat, namelijk dat er belangrijke en minder belangrijke geboden zouden zijn. Jakobus zegt dat wie één gebod overtreedt, schuldig is aan alle (Jk 2:10). Om de jongeman tegemoet te komen noemt de Heer een aantal geboden. Het zijn echter wel net die geboden die een mens van nature kan houden. Het zijn geboden die betrekking hebben op de verhouding tot de naaste. Hoewel het liefhebben van de naaste een zaak van het hart behoort te zijn, kan het als uiterlijk gebod worden gehouden, zonder iets te zeggen over het innerlijk.

In alle oprechtheid antwoordt de jongeman dat hij al de geboden die de Heer noemt, heeft gehouden. Het lijkt erop dat hij zich niet mooier voordoet dan hij is, want de Heer betwist niet dat hij deze dingen heeft onderhouden. Toch zegt de jongeman dat hem nog iets ontbreekt. Het houden van deze geboden heeft hem niet opgeleverd wat hij werkelijk zoekt. Op zijn vraag wat hem nog ontbreekt, antwoordt de Heer niet met een ander gebod uit de wet, maar met een test die duidelijk maakt dat hij de wet niet kan houden. Het betreft het gebod: U zult niet begeren. Deze test zal openbaar maken wat er werkelijk in zijn hart voor de naaste is. In deze test gaat het om zijn bezittingen.

De Heer zegt tegen hem dat hij zijn bezittingen moet verkopen. Het geld dat hij daarvoor krijgt, moet hij dan niet houden, maar weggeven aan de armen. Dan zal zijn verhouding tot de armen, het liefhebben van zijn naaste, zijn zoals God die bedoelt. De vraag is of de jongeman het eeuwige leven wil hebben ten koste van alles en dat wil hebben in verbinding met het volgen van een verworpen Heer. De Heer belooft trouwens wel een geweldig iets. Hij vraagt alles op te geven, maar Hij geeft er ongelooflijk veel meer voor terug. Als hij zou doen wat de Heer zegt, zou hij zelfs meer krijgen dan eeuwig leven op aarde, namelijk een schat in de hemelen. Wat de aarde betreft, nodigt de Heer hem uit bij Hem te komen en Hem te volgen.

De door de Heer genoemde voorwaarde maakt inderdaad openbaar wat er echt in zijn hart is. Dit woord maakt hem bedroefd en maakt duidelijk dat zijn hart aan zijn bezittingen hangt. Een rijk mens kan eerlijk zijn en toch gehecht zijn aan de aardse dingen. Hij kiest voor zijn bezittingen en daarmee tegen de Heer, want hij gaat bij Hem weg. De Heer heeft de zelfzucht, de begeerte, in het hart van de jongeman blootgelegd. Zijn verzoek was om iets groots te doen, maar het was een zaak van eigenbelang. Alle voordelen van het vlees die deze jongeman bezit, worden een reden om Christus niet te volgen. Hij houdt meer van zijn bezittingen dan van de Heer.

Dit blootleggen van het hart kan alleen de Heer doen. Dit doet Hij niet alleen bij deze jongeman, maar bij ieder van ons. Zo zijn wij van nature, zonder verbinding met de genade van God. De apostel Paulus laat ons zien, zowel in zijn leer als in zijn praktijk, hoe we ervan verlost zijn. Net als deze jongeman was hij naar de wet onberispelijk. Hij zei: ‘De begeerte zou ik niet gekend hebben, als de wet niet had gezegd: U zult niet begeren’ (Rm 7:7b).

Dit laatste gebod van de tien maakte hem bekend met wat er in hem was. Het toonde aan, dat hoe onberispelijk hij ook naar het uiterlijk was, hij van binnen verdorven was. Van deze verdorvenheid kon niets anders hem redden dan de dood van Christus. Door genade heeft hij dat gezien, zoals hij tegen ons zegt: “Want ik ben door de wet aan de wet gestorven om voor God te leven” (Gl 2:19). In zijn leven daarna heeft hij laten zien wat de Heer van de jongeman vraagt (Fp 3:4-10).

Copyright information for DutKingComments