Matthew 20:1-16

Arbeiders voor een wijngaard

De gelijkenis die de Heer hier uitspreekt, sluit aan op de vraag van Petrus naar de beloning voor het volgen van Hem. Dat blijkt al uit het woord “want” waarmee de gelijkenis begint. Dat blijkt ook uit een vergelijking tussen het laatste vers van het vorige hoofdstuk en Mt 20:16 van dit hoofdstuk. In Zijn antwoord aan Petrus heeft de Heer gewezen op het feit dat vele eersten de laatsten zullen zijn en laatsten de eersten (Mt 19:30). Dat gaat Hij nader toelichten in deze gelijkenis van het koninkrijk der hemelen die Hij dan in Mt 20:16 als volgt besluit: “Zó”, dat wil zeggen: op deze wijze, “zullen de laatsten [de] eersten zijn en de eersten [de] laatsten.”

De Heer stelt in deze gelijkenis het beginsel van de genade en de soevereiniteit van God vast tegenover hen die Hij roept. Tevens maakt Hij duidelijk dat wat Hij geeft aan hen die Hij in Zijn wijngaard zendt, afhankelijk is van Zijn genade en roeping. Het belangrijke punt in deze gelijkenis is het vertrouwen in de genade van de heer van de wijngaard en dat die genade het uitgangspunt is van de behandeling van hen die in de wijngaard gaan.

Het is een gelijkenis van het koninkrijk der hemelen. Dat wil zeggen dat in de gelijkenis duidelijk wordt gemaakt hoe het er in het koninkrijk der hemelen aan toegaat. Het is geen gelijkenis die aantoont hoe zondaren tot bekering worden gebracht. Het gaat in deze gelijkenis om hen die een relatie met de Heer Jezus hebben en door Hem tot dienst worden geroepen. Daarin gaat Hij soeverein te werk, evenals in het belonen van de arbeiders. Hij zal elke dienst die gedaan wordt en elk offer dat gebracht is voor Zijn zaak zonder uitzondering erkennen. Tegelijk zal Hij ook Zijn eigen recht handhaven om die erkenning tot uitdrukking te brengen zoals Hij wil. Hij heeft het recht om te geven aan hen die misschien volgens ons niets gedaan hebben.

De heer is hier een heer des huizes waardoor aan het koninkrijk ook de gedachte van een huis wordt verbonden. Deze heer is al vroeg opgestaan en gaat op zoek naar arbeiders voor zijn wijngaard. Met de eerste lichting arbeiders onderhandelt hij. Deze arbeiders gaan de wijngaard in nadat er een overeenkomst met hen is gesloten. De arbeiders gaan aan het werk in de wijngaard voor het overeengekomen loon.

De heer des huizes kan nog meer arbeiders gebruiken. Hij ziet mensen die niets te doen hebben. Hij gaat naar hen toe om te zeggen dat ook zij in de wijngaard moeten gaan, met de toezegging dat hij hun zal geven “wat billijk” is. Deze lichting werkers gaat de wijngaard in zonder overeenkomst, maar in vertrouwen op de toezegging van de heer. Vervolgens gaat de heer voor een derde en vierde lichting nog eens naar buiten en handelt op dezelfde wijze. Hij is voortdurend bezig met het roepen van mensen om in zijn wijngaard te werken. Telkens gaat hij naar buiten.

Zelfs op het elfde uur, als de dag bijna voorbij is, gaat de heer naar buiten. Weer vindt hij mensen die niets doen. Voordat hij hen in zijn wijngaard zendt, vraagt hij waarom ze daar al de hele dag werkloos staan. Uit zijn vraag blijkt dat hij hun verleden kent. Hun antwoord getuigt van passiviteit. Ze zijn niet als Ruth die zelf werk zoekt waar ze het maar kan vinden en waarbij ze rekent op de gunst van de landeigenaar (Ru 2:2). Toch zendt de heer hen in zijn wijngaard. Deze laatste lichting werkers gaat de wijngaard in zonder enige toezegging.

De uitbetaling

Het tijdstip van de uitbetaling van het loon komt. Met wijsheid bepaalt de heer van de wijngaard hoe de uitbetaling moet gebeuren. Hij zegt tegen zijn beheerder dat hij met uitbetalen met de laatsten moet beginnen. Zij krijgen eerst betaald. Dat zien dan de anderen, vooral zij die het eerst in de wijngaard zijn gegaan. De handelwijze van de heer zal openbaar maken wat er in hun hart is. Als de lichting werkers die het laatst in zijn wijngaard is gegaan, wordt uitbetaald, krijgen allen tot hun verbazing ieder een denaar. In zijn genade geeft de heer aan hen die slechts één uur hebben gewerkt, het loon voor een hele dag werken.

Ten slotte komen de eersten. Zij hebben gezien hoe zij die slechts één uur hebben gewerkt, een denaar hebben gekregen. Het lijkt hun niet meer dan logisch dat zij dan twaalf denaren krijgen. Zij hebben ten slotte een hele dag van twaalf uur, het klokje rond, gewerkt. Rekenen kunnen ze goed. Laat het misschien wat minder zijn, maar ze rekenen in elk geval op meer dan een denaar. Zij krijgen echter rechtvaardig het overeengekomen loon van een denaar.

Als ze dat zien, uiten ze hun ongenoegen daarover. Ze vinden dat ze onrechtvaardig worden behandeld en beklagen zich bij de heer des huizes. Ze voelen zich tekortgedaan. Daar worden ze even gelijkgesteld met hen die maar een uurtje hebben gewerkt, terwijl zij de last van de dag en de hitte hebben verdragen. Hun klacht betreft de handelwijze van de heer des huizes. Zij vinden het onterecht dat de laatsten met hen gelijk worden gesteld, terwijl zij veel meer inspanning hebben moeten verrichten.

Alleen van de groep die het laatst wordt uitbetaald en het eerst is begonnen, komt er commentaar. Geen van de andere groepen, waarvan er toch ook een is die de hitte van de dag heeft verdragen, zegt iets over de uitbetaling aan de eerste groep die het laatst is begonnen. Zij beseffen de genade in de uitbetaling. Het commentaar komt – en dat is de les – van mensen van de wet die God tot een schuldenaar van de mens maken.

De heer antwoordt een van hen. Dat zou best wel eens de man kunnen zijn die als allereerste de wijngaard is binnengegaan. Hij noemt hem “vriend” en wijst hem erop dat hij hem geen onrecht aandoet. Hij herinnert deze ‘vriend’ aan de overeenkomst. Als hij hem uitbetaalt waarvoor hij zelf heeft getekend, wat is er dan voor onrechtvaardigs aan zijn handelwijze? De werker mag zijn geld nemen en heengaan. Het is zijn geld geworden, de heer noemt het “het uwe”. Hij heeft het echt verdiend en hij mag het besteden zoals hij wil.

In zijn genade heeft de heer van de wijngaard aan de laatsten net zoveel gegeven als aan de eersten. De heer spreekt over “deze laatste”, dat is één persoon, met wie hij degene zal bedoelen die werkelijk als allerlaatste de wijngaard is binnengegaan. Wat de heer aan de laatste heeft gegeven, is niet de zaak van de werker van het eerste uur, maar is de zaak van de heer. Wie is de arbeider dat hij de heer zegt wat hij met zijn geld moet doen? Is de heer daarin niet vrij? Of is het eerder zo, dat de betoonde goedheid aan anderen de boosaardigheid van het hart openbaart van hen die menen meer rechten te hebben?

De les

De Heer Jezus trekt de les voor Zijn discipelen, want tot hen heeft hij deze gelijkenis gesproken naar aanleiding van de vorige geschiedenis. Daar is de volgorde: eersten zullen de laatsten en laatsten zullen de eersten zijn (Mt 19:30) omdat het daar gaat om het falen van de mens. Hier is de volgorde andersom: laatsten zijn de eersten en eersten zijn de laatsten, want hier gaat het om de soevereiniteit van God.

De les die we moeten leren – en die we maar moeilijk leren – is niet dat de Heer geen enkel werk onbeloond laat, maar dat Hij het eenvoudige geloof in Hem hoger waardeert dan de grootste inspanning die voor Hem wordt verricht. Dit is het geloof dat voor Hem uitgaat, ook al is de dag al ver verstreken, zonder aan loon te denken, maar omdat Hij uitzendt. Het geloof en de liefde tot Hem als motief tot de dienst voor Hem zijn voor Hem belangrijker dan het eigenlijke werk dat kan worden gedaan.

Ware dienaren van Christus hebben gedronken van Zijn genade en worden geleid door het verlangen dat Hij wordt verheerlijkt en hun medemensen worden gediend. Ze zijn vervuld van wat hun door genade is geschonken om zo’n Meester, hun Heiland, te dienen. Dit ongekend grote voorrecht om Hem te dienen zou volkomen verloren gaan als we daarover met Hem zouden gaan onderhandelen.

Dat dit in deze gelijkenis van het koninkrijk der hemelen gebeurt, betekent dat we het koninkrijk hier zien in zijn weidste sfeer die ook hen omvat die slechts in naam belijden bij de Heer te horen, de naamchristenen. Werken voor de Heer vanuit het motief om in de toekomst beloond te worden is misleidend. Maar voor Hem werken in de kracht van innerlijke toewijding om Wie Hij is, zet het stempel van de hemel op de dienst. Het laatste maakt ons gelijkvormig aan Hem Die we dienen. Zeker stelt de Heer een beloning in het vooruitzicht, maar die is niet het motief om te dienen. Als we naar de Heer Jezus in Zijn dienst kijken, leren we hoe we kunnen dienen.

Copyright information for DutKingComments