Matthew 21:44

Gevolgen van de verwerping

Ten slotte komt de heer van de wijngaard zelf. Dan is niet de vraag wat de landlieden met de heer zullen doen, maar wat de heer met die landlieden zal doen. De Heer Jezus stelt de leidslieden die vraag. Ze weten het juiste antwoord te geven. Dit antwoord maakt duidelijk dat ze een moreel juist antwoord kunnen geven, terwijl ze er tevens blind voor zijn dat ze met dit antwoord hun eigen oordeel hebben geveld. Ze gaan zelfs nog verder door te zeggen dat de wijngaard aan anderen zal worden gegeven die de vruchten op hun tijd zullen afgeven. Ook dat is gebeurd, namelijk toen de behoudenis tot de volken ging.

De Heer verwijst naar de Schriften die ze zo goed kennen. Het gedrag van de leidslieden is duidelijk geopenbaard in hun eigen Schriften. Hij past Psalm 118 toe op de gelijkenis die Hij zojuist heeft uitgesproken (Ps 118:22-23). De zoon is de steen, de landlieden zijn de bouwlieden. Zoals de landlieden de zoon hebben verworpen, zo hebben de bouwlieden de steen verworpen. Maar God heeft het zo gemaakt, dat de verworpen steen de belangrijkste steen van het gebouw wordt. Dat is iets wat geen mens kon bedenken; dat kon alleen Hij bedenken.

Het is dan ook wonderlijk in de ogen van het gelovig overblijfsel in de eindtijd, waarover deze psalm spreekt. Het is een verbazing die ze in de eindtijd als een belijdenis zullen uitspreken als ze Hem zullen zien Die zij doorstoken hebben (Zc 12:10).

De Heer vervolgt met de uitwerking van de gelijkenis en sluit daarbij aan op het oordeel dat zij zelf hebben geveld in hun antwoord op Zijn vraag (Mt 21:41). “Het koninkrijk van God” wordt van hen weggenomen, want dat is aanwezig in Zijn Persoon (Lk 17:21). Hij zegt niet dat het koninkrijk der hemelen van hen wordt weggenomen, want dat hadden ze niet. De Heer Zelf zal bij hen weggaan.

Hij is de toetssteen voor ieder mens. Allen die over Hem vallen, zullen verbrijzeld worden. De leidslieden zijn zulke mensen. Zij zijn op deze steen gevallen, ze zijn eroverheen gevallen, erover gestruikeld omdat zij die steen hebben veracht. Daarom zal die steen in de laatste dagen op het opstandige volk vallen en het verpletteren. Dat zal gebeuren bij de terugkomst van Christus naar de aarde (vgl. Dn 2:34-35).

Het is de leiders duidelijk dat de Heer Jezus in Zijn gelijkenissen hen bedoelt. Daarom proberen ze Hem te grijpen, maar tegelijk denken ze aan de volksgunst die ze niet willen verliezen. Evenals in Mt 21:26 laten zij zich ook hier leiden door hun vrees voor mensen, hun vrees om het aanzien te verliezen dat zij menen te hebben. Vrees voor de menigte beteugelt hun handelen, zoals in Mt 21:26 die vrees hun tong heeft beteugeld.

Copyright information for DutKingComments