Matthew 22:1-14

De geroepenen tot de bruiloft

Met de volgende gelijkenis “antwoordde” de Heer op Zijn verwerping die Hij in de vorige gelijkenis naar voren heeft gebracht. In dit antwoord komt Zijn genade tot uiting. Ondanks Zijn verwerping biedt Hij alsnog Zijn genade aan in de uitnodiging om naar de bruiloft te komen. Als zij de uitnodiging van het evangelie aannemen, komen zij onder de rechtsorde van de hemel, nadat de nationale ineenstorting heeft plaatsgevonden die in de voorgaande gelijkenis wordt voorgesteld.

Het is opnieuw een gelijkenis, maar nu in verbinding met het koninkrijk der hemelen. Dat onderscheidt deze gelijkenis van de twee voorgaande. Daar gaat het om de rechtvaardige aanspraken die de Heer Jezus op Israël heeft op grond van wat Hij hun heeft toevertrouwd en hun reactie daarop. Hier gaat het om iets nieuws, de bruiloft. Met deze gelijkenis brengt Hij weer naar voren waarom Hij gekomen is. Evenals in de vorige gelijkenis is hier sprake van een zoon, dit keer een zoon van een koning.

De Heer leidt deze gelijkenis in met de woorden “het koninkrijk der hemelen is gelijk geworden aan”. Dit betekent dat Hij het koninkrijk der hemelen niet in zijn oorspronkelijke vorm aankondigt. Dat kan niet meer vanwege Zijn verwerping. Door te spreken over een bruiloft legt Hij wel de nadruk op de vreugde die eraan verbonden is als iemand de uitnodiging aanneemt en er binnengaat. In deze gelijkenis gaat een uitnodiging uit. De slaven krijgen niet de opdracht om in de wijngaard te gaan en te werken, maar om te roepen: “Komt tot de bruiloft.” Er wordt niet geëist, maar gegeven.

De slaven zijn de discipelen die de Heer heeft uitgezonden. De genodigden zijn in eerste instantie de Joden, het volk van God. Maar het volk wil niet, het verwerpt de uitnodiging. Christus is echter vol genade en laat een tweede uitnodiging uitgaan tot dezelfde groep bijzonder bevoorrechte personen, de genodigden. Hij geeft Zijn slaven de opdracht nu niet alleen uit te nodigen, maar ook de aantrekkelijkheid van het feest in de uitnodiging voor te stellen. Alles staat klaar voor de genodigden. Ze hoeven alleen maar te komen. Hij doet er alles aan om de genodigden op het feest te krijgen.

De geestelijke betekenis is dat alles gereed is door het offer van Christus. Hiervan was bij de eerste uitnodiging nog geen sprake. De vervulling van de tweede uitnodiging zien we in de eerste hoofdstukken van Handelingen. Deze tweede uitnodiging gebeurt door de apostelen als het verlossingswerk is volbracht.

Maar de genodigden tonen geen interesse. De oorzaak ervan is verschillend. Er is een groep die te druk bezig is met zijn eigen bezittingen, een andere groep heeft het druk met zijn zaken. Er is ook een groep onder de genodigden die nog anders reageert. Als zij de uitnodiging krijgen, ontsteken ze in woede. Dat heeft te maken met hun trots op hun nationale godsdienst waaraan zij hun belangrijkheid ontlenen. Ze beantwoorden de uitnodiging met mishandeling en het vermoorden van de boodschappers.

Het mag geen verbazing wekken dat de koning deze reacties op zijn uitnodiging niet ongestraft kan laten. God heeft in het jaar 70 Jeruzalem door de Romeinen als “zijn legers” laten verwoesten.

De bruiloftszaal wordt vol

De koning vertelt zijn slaven hoe de zaken ervoor staan en dat de genodigden het niet waard zijn om tot de bruiloft te komen. Hij heeft hun de uitnodiging gezonden, maar ze hebben zichzelf onwaardig gemaakt om bij de bruiloft aanwezig te zijn. Hij wil zijn slaven, een beeld van dienaren van de Heer, nu uitzenden naar mensen die eerst niet tot de genodigden behoorden. Zijn slaven mogen, zonder enig onderscheid te maken, allen tot de bruiloft roepen die ze op de kruispunten van de wegen zullen vinden. Op de kruispunten zijn altijd de meeste mensen te vinden. Nu de genodigden het genadeaanbod van het evangelie hebben afgeslagen, gaat het aanbod naar alle mensen.

De slaven kwijten zich van hun taak door zonder onderscheid te maken allen samen te brengen die ze maar vinden. Het evangelie wordt aan alle mensen aangeboden. De evangelist hoeft zich er niet mee bezig te houden wie door God zijn uitverkoren. Hij moet het Woord brengen aan allen die hij tegenkomt. Onder “bozen” kunnen we grote zondaars verstaan en onder “goeden” mensen zoals Nicodémus. Het gaat niet om de aard en het karakter van de mensen naar wie het evangelie uitgaat, maar om het feit dat de uitnodiging aan allen zonder onderscheid wordt gedaan. Er wordt niet gezocht naar mensen die het bruiloftskleed dragen, want dat zullen ze van de Koning krijgen. Het is hier zoals het in Mattheüs 13 is met de gelijkenis van de tarwe en het onkruid. Zo wordt de bruiloft vol met hen die aanliggen.

Zonder bruiloftskleed

Dan komt de koning binnen om te zien wie er allemaal binnen zijn gekomen. Het gaat in deze gelijkenis niet om de verantwoordelijkheid van de prediker, maar van hen die op de prediking hebben gereageerd. De mens zonder bruiloftskleed is eigenmachtig binnengekomen. Hij heeft zich onder de geroepenen begeven, maar heeft het uitgereikte bruiloftskleed niet aanvaard. Hij meent dat zijn eigen kleding het wel kan doen.

Het gaat hier duidelijk niet om de hemel. Daarin kan niemand binnenkomen die niet bekleed is met Christus. Het gaat om een gelijkenis van het koninkrijk der hemelen dat gelijk geworden is aan een situatie waarin bozen en goeden samen aanwezig zijn. Er komt echter een dag waarop God openbaar zal maken wie er werkelijk in thuis horen en wie niet.

De man wordt ter verantwoording geroepen. De koning noemt hem “vriend”, want hij is gekomen. Maar de man geeft geen antwoord op de vraag hoe hij zonder bruiloftskleed binnen is gekomen. Al zijn verbeelding waarmee hij meende daar aanwezig te kunnen zijn op grond van zijn eigen voorwaarden, is verdwenen. Zo zal het alle mensen vergaan die nu een grote mond hebben over hoe ze God zullen antwoorden als Hij hen ter verantwoording zal roepen.

We hebben in deze gelijkenis al het oordeel over Jeruzalem gezien (Mt 22:7). Omdat dit een gelijkenis van het koninkrijk is, zien we ook het oordeel over wat binnen het koninkrijk is. Er kan een uiterlijk ingaan in het koninkrijk zijn, een belijden van het christendom, maar hij die niet gekleed is met wat tot het feest behoort, zal worden uitgeworpen. We moeten bekleed zijn met Christus Zelf. Wie dat niet is, wordt buiten geworpen in de buitenste duisternis, waar geween is en tandengeknars. De Heer stelt het vreselijke lot voor van hen die zich in het licht wanen, terwijl hun hart in de duisternis is. Zij zullen eeuwig zijn waar hun hart altijd was.

Hij eindigt de gelijkenis met er nog eens op te wijzen dat velen wel geroepen zijn, dat wil zeggen alle mensen, maar dat weinigen uitverkoren zijn, dat wil zeggen dat niet velen zich buigen onder de genade. Wat het lot is van deze enkeling in de gelijkenis, zal in werkelijkheid het lot zijn van velen.

Hier eindigt de tweevoudige beproeving van het volk. De eerste vond plaats op grond van verantwoordelijkheid van het volk onder de wet (Mt 21:33-46). De tweede toetssteen voor hen was de boodschap van de genade (Mt 22:1-14).

Copyright information for DutKingComments